28551 |
propolis |
kit:
ket (K353p Tessenderlo),
voorwas:
vø̜rwas (K353p Tessenderlo)
|
Harsachtige stof waarmee de werkbijen alle openingen en naden van hun woning dichtkitten tegen tocht, kou en waterdamp. De propolis wordt ook gebruikt om te effenen en raten te versterken. De werksters halen deze stof uit bloemknoppen en harsdruppels van naaldbomen. Zelfs verf, teer of asfalt kunnen er de grondstof voor zijn. [N 63, 53a, N 63, 53b; Ge 37, 141; monogr.]
II-6
|
22310 |
proppenschieter |
klotsbus:
kloatsbus (K353p Tessenderlo),
klotsbus (K353p Tessenderlo),
n klotsbus (K353p Tessenderlo)
|
Een klakkebus (cilindervormig kinderspeeltuig van uitgehold vlierout, waarmede een prop wordt weggeschoten). [ZND 08 (1925)] || Klakkebus; cilindervormig kinderspeeltuig van vlierhout. [ZND 15 (1930)]
III-3-2
|
20456 |
prostituée |
hoer:
hoer (K353p Tessenderlo)
|
prostituée, publieke vrouw [hoer, lichtvink, deerne, blaar] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
19676 |
provisiekast, etenskast |
broodschap:
bruətsxap (K353p Tessenderlo),
schap:
schap (K353p Tessenderlo),
sxap (K353p Tessenderlo),
schapraai:
schapraoëj (K353p Tessenderlo),
sxaprōͅi̯ə (K353p Tessenderlo),
sxaproͅu̯əi̯ (K353p Tessenderlo)
|
een schaprade, schapraai (etenskast) [ZND 06 (1924)] || spinde [ZND 07 (1924)] || voorraad- of provisiekast [N 05A (1964)]
III-2-1
|
18403 |
pruik |
pruik:
pruik (K353p Tessenderlo)
|
Pruik. Kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [pruik, calotte, toupet] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
20911 |
pruim |
pruim:
prōͅəm (K353p Tessenderlo)
|
[ZND 34 (1940)]
I-7
|
18926 |
prutsen |
knutselen:
aan iets bezig zijn, hij zit aan zijn fiets te knutselen (K353p Tessenderlo),
kwaadwerk verrichten:
kwaaiwerk verrichten (K353p Tessenderlo),
nutteloos werk verrichten:
nutteloos werk verrichten (K353p Tessenderlo),
prullen:
prullen (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
prutsen:
prutsen (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo,
K353p Tessenderlo),
prutsen - gelijk in beschaafd nederlands (K353p Tessenderlo),
prutsə (K353p Tessenderlo)
|
Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)] || prutsen: betekenis [ZND 40 (1942)] || prutsen: uitspraak [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
geknoei:
wat e geknoei (K353p Tessenderlo),
gesmots:
cf. VD s.v. "smotsen"= bemorsen
wat e gesmos (K353p Tessenderlo)
|
Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
30687 |
puimsteen |
puimsteen:
pǫwǝmstijǝn (K353p Tessenderlo)
|
Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.]
II-9
|
18110 |
puistjes |
brobbels:
brubəls (K353p Tessenderlo),
puistjes:
pəskəs (K353p Tessenderlo)
|
puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)]
III-1-2
|