30182 |
raamwerk |
gebintes:
gǝbentǝs (K353p Tessenderlo)
|
Het gehele timmergeraamte van verticale en horizontale balken. [N 4A, 52f; N 31, 45b; monogr.; N 4A, 52e]
II-9
|
33272 |
raapzaadolie |
raapsmout:
rapsmø̜̄t (K353p Tessenderlo)
|
De olie die uit raapzaad wordt geslagen. Zie de toelichting bij het lemma Koolzaadolie. Bomolie is de olie die uit de eerste slagen van de molen wordt verkregen; ze is van goede kwalitetit en wordt als slaolie gebruikt. Bij de typen lijzend, lijzendsmout en lijzentesmout is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om raapolie gaat. Bij de opgave raapzaad is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om olie gaat. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
19057 |
raar, vreemd |
aardig:
oͅərex (K353p Tessenderlo),
ook materiaal znd 19a, 003
arig (K353p Tessenderlo)
|
zonderling, vreemd [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
28447 |
raat |
(het) werk:
wɛrk (K353p Tessenderlo),
raam:
(mv)
rāmǝ (K353p Tessenderlo),
raat:
rōt (K353p Tessenderlo),
rǭt (K353p Tessenderlo)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
28653 |
raathoning, tafelhoning |
raathonig:
rǭthø̜nex (K353p Tessenderlo)
|
Blanke honing die in de raat verkocht wordt. [N 63, 115b; monogr.]
II-6
|
19224 |
raden |
geraden:
kunde gij da graoën (K353p Tessenderlo),
raden:
kynə gē də raoən (K353p Tessenderlo)
|
Kunt ge dat raden? [ZND 06 (1924)]
III-1-4
|
30655 |
radiatorkwast |
radiateurborstel:
radijatø̜jǝrbøsǝl (K353p Tessenderlo)
|
Platte kwast waarvan de haarbundel gevat is in een ijzeren bus die onder een hoek van ongeveer 450 aan de steel bevestigd is. De kwast wordt gebruikt voor het schilderen van radiatoren. [N 67, 43c]
II-9
|
33577 |
radijs |
radijs:
radijs (K353p Tessenderlo)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
32189 |
radmaker |
radmaker:
rōjmǭkǝr (K353p Tessenderlo),
ramaker:
rǭmǭkǝr (K353p Tessenderlo),
rǭmǭʔǝr (K353p Tessenderlo)
|
Vakman die gespecialiseerd is in het maken van houten wielen voor karren en wagens. Reparaties aan de houten wielen konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Kaulille (L 316), Neeroeteren (L 368), Maaseik (L 372), Opoeteren (L 415), Meldert (P 45), Duras (P 115), Ulbeek (P 121), Hoepertingen (P 188), Waasmont (P 211), Veldwezelt (Q 91), ɛs-Herenelderen (Q 168). De metalen onderdelen voor de kar- en wagenwielen, zoals de wielbanden en de asbus werden vaak door de lokale smid geleverd. Hij voerde daar ook reparaties aan uit. Dit laatste was volgens informatie van de zegslieden het geval in Heppen (K 316), Beringen (K 358), Neerpelt (L 312), Bocholt (L 317), Gruitrode (L 366), Neerglabbeek (L 367), Ulbeek (P 121), Sint-Truiden (P 176), Hasselt (Q 2), Genk (Q 3) en Neerharen (Q 96c). Zie verder ook de paragraaf over de vaktaal van de karsmid in wld II.11, pag. 128-139.' [N G, 1b; N G, 2; L 34, 18; monogr.]
II-12
|
18167 |
rafel |
lodder:
WNT: lodder (II), 3) lomp, flard, ook in toepassing op andere waardelooze voorwerpen, vod, lor, prul. In Brab.
lodders (K353p Tessenderlo),
pluis:
pləssen (K353p Tessenderlo),
pluisje:
pləskes (K353p Tessenderlo),
rafel:
raefels (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
raofəl (K353p Tessenderlo),
rǭfǝl (K353p Tessenderlo)
|
Hoe noemt U een rafel? [N 62 (1973)] || Rafelige plek in een weefsel. [N 62, 45b; MW] || Rafels. Hoe noemt men de rafels die afhangen aan zeer versleten kleren ? [ZND 41 (1943)]
II-7, III-1-3
|