e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ravotten laweid maken: lawaad maken (Tessenderlo), lawaad maoken (Tessenderlo), ravotten: ravoeten (Tessenderlo), ravoote (Tessenderlo), ravotte (Tessenderlo), zeer doffe o  ravotte (Tessenderlo), rotsen: Gebruikt als wederwoord in de uitdrukking: rotsen en raveelen. Geh. Tessenderloo. (t Daghet in den Oosten XI, 19)  rotsen (Tessenderlo) Froesselen of worstelen. || Hoe zeg je: de jongens ravotten (luidruchtig, wild stoeien, spelen)? [ZND 41 (1943)] III-3-2
recht vooruitstoten met de armen stoten: stōͅuwə⁄ə (Tessenderlo), vooruitstoten: vərətstuwətə (Tessenderlo) stoten: met de armen recht vooruit stoten [stuike] [N 10 (1961)] III-1-2
rechte stand overeind: ōvǝrɛn (Tessenderlo  [(in werking)]  ) De stand van de roeden als een recht kruis. Zie ook afb. 2. In l 164, l 211 en l 316 was de molen in zoɛn geval na gedane arbeid in rust. Bovendien kon men er in l 316 aan zien dat de molenaar thuis was: dǝ mø̜ldǝr is tus. In het lemma is tussen ronde haken achter de plaatscode opgenomen, welke betekenis de ɛrechte standɛ in de betreffende plaats had.' [N O, 8b] II-3
rechte, vormeloze benen stijve poten: steͅvə puuətə (Tessenderlo), stijve stokken: steͅvə ste⁄ə (Tessenderlo) benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)] III-1-1
rechterkant van het paard averechtse kant: ēvǝrɛksǝ kant (Tessenderlo) Tegenovergestelde kant van de plaats waar de voerman gaat. [N 8, 9 en 10] I-9
rechtopstaande wissen staakroeden: stǭkrujǝn (Tessenderlo) De wissen die het geraamte van het opstaande gedeelte van de mand vormen. [N 40, 50; monogr.] II-12
rechtopzetten van opstaande wissen omplooien: umpluwǝn (Tessenderlo) Het rechtop zetten van de ingestoken en omgebogen wissen. Zie ook afb. 275. [N 40, 55] II-12
rechtse boor rechtsdraaiende boor: rɛxs˱drǫwǝndǝ bǫwǝr (Tessenderlo) Boorijzer waarbij de borende werking optreedt wanneer het rechtsom gedraaid wordt. [N 33, 158b] II-11
rechtstaande oren varkensoren: veͅrəkəsuuəgə (Tessenderlo), veͅrəkəsuwərə (Tessenderlo) oor: rechtstaande oren [fikoorkes] [N 10 (1961)] III-1-1
rechtvaardig rechtvaardig: rechtverrig (Tessenderlo), rächfärəch (Tessenderlo) Rechtvaardig. [ZND 06 (1924)] III-1-4