26615 |
ringmeel |
ringmeel:
reŋk[meel] (K353p Tessenderlo)
|
Meel dat rondom de ligger in de steenkuip gevallen is. In l 288b verstond men onder ringmeel het meel dat rondom de stenen zat. Wanneer de stenen pas gescherpt waren en de molen opengebroken was geweest, gooide men er ringmeel over alvorens met malen te beginnen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømeelŋ het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 37e; Vds 161; Jan 166; Coe 151; Grof 179; A 42, add.; A 42A, 48 add.]
II-3
|
31534 |
ringsleutel |
ringsleutel:
reŋslø̜tǝl (K353p Tessenderlo)
|
Niet verstelbare, stalen sleutel waarvan de gesloten bek in zijn geheel om de aan te draaien moer heen past. De binnenkant van de ringvormige bek van deze sleutel is zes- of twaalfkantig uitgevoerd. Zie ook afb. 198. [N 33, 300g; monogr.]
II-11
|
17669 |
ringvinger |
ringvinger:
ringvinger (K353p Tessenderlo)
|
Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, pillepoort). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18103 |
ringworm |
catharinawiel:
Catharinawiel (K353p Tessenderlo),
rad van sint-catharina:
rad van St katrien (K353p Tessenderlo),
+ [eind -a]
rad van sinte Catriena (K353p Tessenderlo)
|
Hoe heet de huidziekte in de vorm van een wiel, waartegen Sinte Catharina wordt aangeroepen ? [ZND 48 (1954)] || Huidziekte in de vorm van een wiel (omloop, Sinte-Katrien, wiel/rad, ring(el)worm). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
23645 |
rinkelen met de altaarbel |
bellen:
bèlle (K353p Tessenderlo)
|
Met deze bel rinkelen, bellen, schellen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20792 |
rins |
zuur:
ne zoere smaok (K353p Tessenderlo),
zoere smaok (K353p Tessenderlo)
|
Een rinse smaak (zuurzoet, gelijk sommige suikerbonbons). [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
21214 |
riool |
goot:
goot (K353p Tessenderlo)
|
Riool (onderaardse buis tot afvoer van vuil water, enz.). [ZND 06 (1924)]
III-3-1
|
28794 |
rips |
rips:
rɛps (K353p Tessenderlo)
|
Dichtgeweven, geribde stof, oorspronkelijk van katoen maar later ook van andere stof. [N 62, 79b; MW; monogr.]
II-7
|
32434 |
ristband |
roedetjes:
rujʔǝs (K353p Tessenderlo)
|
Dunne, dubbelgevouwen twijg waaraan een aantal paren klompen tot een rist bij elkaar worden gebonden. De ristband wordt door de touwtjes gehaald waarmee de paren klompen aan elkaar vastgemaakt zijn. [N 97, 131; A 29a, 16a add.]
II-12
|
32433 |
risten |
wissen:
wesň (K353p Tessenderlo)
|
Een aantal paren klompen van dezelfde maat met een ristband bij elkaar binden tot een rist. Op deze manier kunnen de klompenparen gemakkelijk vervoerd en verhandeld worden. [N 97, 130]
II-12
|