31044 |
schrooien |
schroeien:
sxruwǝjǝ (K353p Tessenderlo)
|
De definitieve vorm aan de klompholte geven met de voor de gewenste maat klompen gebruikte schrooiboor. [N 97, 81]
II-12
|
18844 |
schuchter |
bedeesd:
ook materiaal znd 21, 36
bedeesd (K353p Tessenderlo),
verlegen:
ook materiaal znd 21, 36
verlegen (K353p Tessenderlo),
vərlēgən (K353p Tessenderlo)
|
schuchter (bloode) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
32593 |
schudden met de riek |
schudden:
sxødǝ (K353p Tessenderlo)
|
Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
30367 |
schuifdeurslot |
haakslot:
hǭkslot (K353p Tessenderlo)
|
Slot waarvan de schotel bij het omdraaien van de sleutel een kromlijnige beweging maakt waardoor deze in een oog van de tegenoverliggende deur valt. Het slot wordt vooral gebruikt voor het afsluiten van schuifdeuren. [N 54, 104a]
II-9
|
19501 |
schuifgrendel |
grendel:
gręŋǝl (K353p Tessenderlo),
schuifje:
sxøfkǝ(n) (K353p Tessenderlo)
|
Toestel waarmee deuren, luiken, etc. gesloten kunnen worden. Het bestaat uit een ronde, volgens de invuller uit Q 193 platte, metalen staaf die schuivend onder haken op een plaat is bevestigd. De schuifgrendel dient om een raam of deur in gesloten toestand vast te zetten. Zie afb. 64. Vgl. ook het lemma 'Krukschuifje'. Zie voor het woordtype 'schoude' ook RhWb (vii), kol. 886, s.v. 'Schalte': ø̄eisener Riegel zum Schieben, durch eine Schlaufe gehend, bei Holztoren, Garten-, Stalltüren, am Fensterladen.ø̄ [N 54, 94a; N 54, 96; L 6, 50; monogr.]
II-9
|
23385 |
schuifje van de biechtstoel |
schuifje:
sxøͅfkə (K353p Tessenderlo)
|
Het afsluitbare traliewerk, de schuif in de biechtstoel. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30691 |
schuifladder |
schuifleer:
sxǫwǝflijǝr (K353p Tessenderlo)
|
Uit twee delen bestaande ladder die door uitschuiven tot nagenoeg de dubbele lengte gebracht kan worden. [N 67, 63b]
II-9
|
30032 |
schuifopening |
monding:
mōndeŋ (K353p Tessenderlo)
|
De opening in de kalkbak die met behulp van de schuif wordt afgesloten. [N 30, 32d]
II-9
|
30298 |
schuifraam |
schuifraam:
sxǫwǝfrǭm (K353p Tessenderlo)
|
Raam dat in het kozijn op en neer of heen en weer kan worden geschoven. Er moeten daartoe in het kozijn twee ramen worden aangebracht, waarvan het ene langs het andere, dan wel beide langs elkaar kunnen schuiven. Het meest voorkomende systeem is dat met een schuivend onderraam en een vast bovenraam, waarbij het eerste ongeveer 2/3 van de hoogte van het kozijn inneemt. [N 55, 39a]
II-9
|
24441 |
schuimbeestje |
koekoekstuf:
koekoekstuf (K353p Tessenderlo)
|
stengelschuim: Kent u in uw dialect een woord voor het schuim op plantenstengels, waar een klein groen beestje in zit? Het schuim lijkt op een kloddertje spuug, hetgroene insectje houdt er zich in schuil. [N100 (1997)]
III-4-2
|