18134 |
snijwonde |
snap:
WNT: snap (I), 2) Uit de bet. hap, beet, heeft zich ontwikkeld die van: snee, jaap.
snap i zənə viŋər (K353p Tessenderlo),
snee:
snee (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
snede (insnijding) in de vinger [ZND 06 (1924)] || Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (snee, krab, krets, vats, sleuf, kreeuw, vil, slip). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
19040 |
snikken |
snikken:
sne⁄ə (K353p Tessenderlo),
snuffen:
snøfə (K353p Tessenderlo)
|
snikken [snoffe] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
20590 |
snoepen |
sneuken:
sneuken (K353p Tessenderlo),
snø̄ən (K353p Tessenderlo)
|
snoepen [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
17753 |
snor |
moustache (fr.):
moustache (K353p Tessenderlo),
mustas (K353p Tessenderlo)
|
Hij heeft nog geen snor (Fr. moustache). [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
18026 |
snotneus |
snotneus:
wanə snoͅtnōs (K353p Tessenderlo),
snotsneus:
wa ne snotsneus (K353p Tessenderlo)
|
Wat een snotneus! [ZND 07 (1924)]
III-1-4
|
18025 |
snottebel |
snotbel:
snotbel (K353p Tessenderlo)
|
neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18027 |
snotteren |
snuiten:
snutten (K353p Tessenderlo)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snutten, snoeven). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17590 |
snuit |
bakkes:
baʔǝs (K353p Tessenderlo),
snuit:
en groeëte snaoët (K353p Tessenderlo),
laŋə sno:ət (K353p Tessenderlo),
snōͅuwət (K353p Tessenderlo),
snoͅuət (K353p Tessenderlo),
snǭǝt (K353p Tessenderlo)
|
[N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] || Snuit. Een lange snuit. [ZND 07 (1924)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b]
I-12, I-9, III-1-1
|
17841 |
snurken |
snurken:
snøͅrə⁄ə (K353p Tessenderlo),
snərə⁄ə (K353p Tessenderlo)
|
snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
31931 |
soevereinboor |
chanfreinboor:
safrē̜nbǫwǝr (K353p Tessenderlo)
|
Boorijzer voor hout waarvan het snijvlak kegelvormig is en voorzien is van verschillende inkervingen. Bij oudere soevereinboren is het boorijzer plat en onderaan spits uitlopend. De soevereinboor wordt gebruikt om de bovenrand van geboorde gaten kegelvormig af te schuinen. Op deze wijze kan bijvoorbeeld de kop van een schroef verzonken in het hout worden aangebracht. Zie ook afb. 76 en het lemma ɛsoevereinboor, verzinkboorɛ in Wld II.11, pag. 78-79. Het betreft daar een vergelijkbaar type boorijzer voor metaal.' [N 53, 166; N G, 31e; monogr.]
II-12
|