30208 |
spantbeen |
scheerpoot:
sxęjǝrpuǝt (K353p Tessenderlo)
|
Elk van de twee schuin oplopende balken van een kapgebint die in de nok samenkomen en aan de onderzijde rusten op de muurbalk. Op de spantbenen worden de gordingen aangebracht. Zie ook afb. 49e. [N 54, 158; monogr.; div.]
II-9
|
31762 |
spanzaagarmen |
bogen:
bōgǝ (K353p Tessenderlo)
|
De twee korte, verticale delen waartussen het zaagblad door middel van de stelknoppen ingespannen wordt. De armen dienen bij sommige spanzagen ook als handvat. Zie ook afb. 18. [N 53, 8e; N I, 1 add.]
II-12
|
17963 |
spartelen |
spartelen:
spettelen (K353p Tessenderlo)
|
Spartelen: met de armen en benen heen en weer slaan (spartelen, spattelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33904 |
spat |
koespat:
kui̯spat (K353p Tessenderlo),
soufletten (fr.):
suflętǝ (K353p Tessenderlo
[(beenverdikking)]
),
spat:
spat (K353p Tessenderlo),
spatbolletjes:
spatbǫlǝʔǝs (K353p Tessenderlo),
spatknie:
spatkni (K353p Tessenderlo)
|
Er zijn verschillende soorten spat. Een beenwoekering aan de voorknie, soms ter grootte van een vuist, noemt men voorkniespat, een harde verdikking aan de onder- of binnenzijde van het spronggewricht spat. De ziekte is ongeneeslijk en veroorzaakt veelal kreupelheid. Zie ook het lemma ''bolspat'' (7.27). Zie afbeelding 19. [A 48A, 54f; N 8, 90d, 90f, 90g en 90j]
I-9
|
18091 |
spatader |
spanader:
spano:ər (K353p Tessenderlo),
springende ader:
springende aoëren (K353p Tessenderlo)
|
spatader (uitpuilende ader aan been, Fr. varice) [ZND 07 (1924)]
III-1-2
|
24993 |
spatten |
dratsen:
dratsǝ (K353p Tessenderlo)
|
Verf uit laten spatten door met de kwast tegen de linkerhand of tegen een klophout te slaan. Spatwerk wordt onder meer toegepast om pleisterwerk te verlevendigen. [N 67, 79]
II-9
|
30561 |
speciebord |
plakspaan:
plɛkspǭn (K353p Tessenderlo),
voegbak:
vūx˱bak (K353p Tessenderlo)
|
Rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat, van waaraf men de specie tegen de muur strijkt of in de voegen drukt. Zie ook afb. 87. De 'sperwer' bestaat uit een houten draagvlak dat is gemonteerd op een houten steel die naar onderen toe breder uitloopt en zo is uitgehold dat men hem op een knie kan zetten. Het draagvlak is bestemd voor de specie waarmee het plafond werd bepleisterd. De 'sperwer' werd in Q 121 ook 'pleisterstoel' genoemd (Lochtman, pag. 22). [N 30, 10; N 30, 9; monogr.]
II-9
|
17782 |
speeksel |
tuf:
tuf (K353p Tessenderlo),
tyf (K353p Tessenderlo)
|
speeksel [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spuwen:
spɛəvə (K353p Tessenderlo),
tuffen:
tøfə (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
(speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22384 |
speelkaart |
kaart:
en kohut (K353p Tessenderlo)
|
kaart [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|