22057 |
bloedluis |
bloedluis:
bloedlowes (K353p Tessenderlo)
|
bloedluis, luis die kankergezwellen veroorzaakt aan appelbomen [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17684 |
bloedwei |
water:
water (K353p Tessenderlo),
wōͅ`ər (K353p Tessenderlo)
|
bloed: waterachtig vocht van het bloed [N 10b (1961)] || Waterachtig vocht van het bloed (water, wee/wei) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
20693 |
bloedworst |
bloedpensen:
bloedpensen (K353p Tessenderlo),
pens:
pɛnsə (K353p Tessenderlo)
|
bloedworst [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
24305 |
bloedzuiger |
bloedzuiger:
bloedzuiger (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
blutsəgər (K353p Tessenderlo)
|
bloedzuiger [ZND 01 (1922)], [ZND 33 (1940)] || bloedzuiger [lok, echel, deegel, bloodiegel, -zuuker] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24470 |
bloei |
bloem:
bloem (K353p Tessenderlo)
|
Opgaven voor de uitdrukking "in (de) bloei staan"; het zelfstandig naamwoord. [L 32, 76; monogr.]
I-4
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
blui̯ǝ (K353p Tessenderlo),
bloemen:
bloemen (K353p Tessenderlo),
in bloem staan:
(-) stout in bloem (K353p Tessenderlo),
in de bloem staan:
(-) staat in de bloem (K353p Tessenderlo),
op bloem staan:
bloem staat op (-) (K353p Tessenderlo)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.] || in bloei staan [ZND 32 (1939)]
I-4, III-4-3
|
20718 |
bloem |
bloem:
blom (K353p Tessenderlo),
blum (K353p Tessenderlo)
|
Bloem bestaat uit het inwendige van de graankorrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. Het vormt de fijnste soort in de reeks produkten die tijdens het builen worden gescheiden. Bloem is uitermate geschikt om mee te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmeelɛ en ɛboultéɛ. Het woordtype dobbele zero (Q 167) verwijst naar het feit dat de fijnheid van bloem met ø̄0ø̄ (zero) wordt aangegeven. Hoe meer zeroɛs, des te fijner de bloem. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma ɛbloemɛ in wld II.1, pag. 83.' [N O, 37c; JG 1a; JG 1b; Vds 246; Jan 240; Coe 218; Grof 245; monogr.]
II-3
|
33611 |
bloementuin |
bloemenhof:
bloemenhof (K353p Tessenderlo),
tuin:
tōən (K353p Tessenderlo)
|
[Willems (1885)]bloemenhof [ZND 27 (1938)]
I-7
|
24649 |
bloemknop |
bot:
bot (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
bot, knop [ZND 34 (1940)] || knop [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
19646 |
bloemperk |
bedje:
beͅdəʔə (K353p Tessenderlo)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|