20358 |
suikeroom |
nabuuroom:
cf. WNT s.v. "nabuur
noaeberoom (K353p Tessenderlo)
|
Een ongetrouwde oom, waar bijgevolg van geërfd zou kunnen worden (suikeroom, suikeren oom) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
20260 |
suikertante |
nabuurtante:
noaebertante (K353p Tessenderlo)
|
Een ongetrouwde tante, waar bijgevolg van geërfd zou kunnen worden (suikertante, suikeren tante) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
17735 |
suizen van de oren |
fluiten:
floͅuətə (K353p Tessenderlo),
tuiten:
mənuwərətutə (K353p Tessenderlo)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17978 |
sukkelen |
sukkelen:
sukkelen (K353p Tessenderlo)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (sukkelen, krenkelen, kwakkelen, op de sukkelbaan zijn). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
26541 |
taatspot van de kleine spil |
pot:
po̜t (K353p Tessenderlo)
|
De ijzeren pot op de pasbalk die in windmolens als lager van de kleine spil dient. [N O, 16g; A 42A, 25; N D, 21]
II-3
|
20891 |
tabak |
toebak:
da’s zwaoëren toebak (K353p Tessenderlo),
da’s zwōaren toebak (K353p Tessenderlo),
də’s stɛrə’ən tubək (K353p Tessenderlo)
|
dat is sterke tabak [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
20616 |
tabak snuiven |
een prise-tje nemen:
prieske nemen (K353p Tessenderlo),
een snuifje nemen:
snoͅfkə ne:m⁄n (K353p Tessenderlo),
snuiven:
e.a. opgaven
sno͂ͅ:əvən (K353p Tessenderlo)
|
snuifje nemen [ZND 07 (1924)] || tabak snuiven [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
23255 |
tabernakel |
tabernakel (<lat.):
tabərnōͅkəl (K353p Tessenderlo)
|
Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30901 |
tack |
oppinsemencetje:
uppensǝmãnskǝ (K353p Tessenderlo),
semence:
sǝmãnsǝ (K353p Tessenderlo),
semencetje:
sǝmānskǝ (K353p Tessenderlo)
|
Het kleine, puntige, kantige taaie spijkertje met betrekkelijk grote kop, dat onder andere gebruikt wordt om het bovenleer voorlopig op de zool vast te maken, totdat die met pekdraad geregen is. Tacks zijn er in diverse maten. Volgens de informant van K 353 zijn semences heel kleine, scherpe, vierkantige spijkertjes met of zonder kop. Tack is een Engelse benaming. Het meervoud tacks wordt door de schoenmaker wel eens als een enkelvoud ge√Ønterpreteerd. Vandaar dat er meervoudsvormen voorkomen als taksǝ en tksǝ. De tacks van verschillende lengten en ook wel andere spijkertjes zoals steekstiften, rivets en haknagels, worden in een speciale, draaibare tacksenbak bewaard. Deze komt men bij veel schoenmakers tegen. Zie afb. 15. [N 60, 202b; N 60, 202c; N 60, 101; N 60, 201a; N 60, 235; N 60, 235a]
II-10
|
19667 |
tafel |
tafel:
tōͅfəl (K353p Tessenderlo),
toͅfəl (K353p Tessenderlo),
toͅu̯fəl (K353p Tessenderlo)
|
de tafel afvagen [ZND 32 (1939)] || tafel [ZND m]
III-2-1
|