19669 |
wasknijper |
droogspeld:
droogspelden (K353p Tessenderlo),
dry(3)̄əxspɛlə (K353p Tessenderlo),
dryxspəl (K353p Tessenderlo),
speld:
speͅlə (K353p Tessenderlo),
speldje:
speͅləʔəs (K353p Tessenderlo)
|
klemmende houtjes om de wasch op de drooglijn vast te maken [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
28671 |
waskoek |
wasbrood:
(mv)
wasbrujǝ (K353p Tessenderlo)
|
Vorm waarin de gezuiverde was wordt geknepen of geperst. Wanneer men de gezuiverde was met de hand bewerkt, ontstaat voornamelijk een bolvorm. Indien men de gezuiverde was machinaal perst, verkrijgt men een koek- of broodvorm. [N 63, 121d; N 63, 121e; monogr.]
II-6
|
32545 |
wasmand |
wasmand:
wasman (K353p Tessenderlo)
|
In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.]
II-12
|
23443 |
wastafeltje in de sacristie |
lavabo (lat.):
lavabō (K353p Tessenderlo)
|
Het wastafeltje of fonteintje in de sacristie, lavabo. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30617 |
waterbeits |
beits:
bē̜ts (K353p Tessenderlo),
kleursel:
klø̜jǝrsǝl (K353p Tessenderlo)
|
Waterige kleurstof voor hout die gedeeltelijk in de houtvezels trekt. [N 67, 25a; monogr.]
II-9
|
34173 |
waterblaas |
waterblaas:
wǫʔǝrblǫs (K353p Tessenderlo)
|
De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a]
I-11
|
19457 |
waterdamp, wasem |
domp:
doͅmp (K353p Tessenderlo),
dump (K353p Tessenderlo),
waterdamp:
wōͅtərdamp (K353p Tessenderlo)
|
damp [ZND 33 (1940)]
III-2-1
|
18302 |
waterdichte laars |
hoge bot:
hoeəgə bottə (K353p Tessenderlo),
huwəgə boͅtə (K353p Tessenderlo)
|
laars, lange waterdichte ~ waarvan de schacht tot aan de lies reikt [watersjtievel, lieslaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
30318 |
waterdorpel |
dorpel:
dørǝpǝl (K353p Tessenderlo),
vensterdorpel:
vęnstǝrdørpǝl (K353p Tessenderlo),
vęnstǝrdø̜rǝpǝl (K353p Tessenderlo)
|
Horizontale laag bakstenen of natuursteen aan de onderkant van een raamkozijn. De waterdorpel wordt vooral toegepast bij zeer dikke muren. Wordt de dorpel uit bakstenen samengesteld, dan worden deze gemetseld in de vorm van een afwaterend gestelde rollaag. Zie ook afb. 57e. In Q 194 werd voor een waterdorpel gebruik gemaakt van 'ijzerklinkers' ('īzǝrklēŋkǝrs'), in K 353 van arduin. [N 55, 44c; N 32, 12c; L 31, 12a; monogr.; S 39, add.; A 46, 10c, add.]
II-9
|
19510 |
waterketel, moor |
moor:
muu̯ər (K353p Tessenderlo),
muər (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
de gewone ketel om water te koken (fr. bouilloire) [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|