e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
winkelhaak kapwinkelhaak: kapweŋkǝlhǭk (Tessenderlo), winkelhaak: weŋkǝlhǭk (Tessenderlo), weŋʔhǭk (Tessenderlo), weŋʔǝlhǭk (Tessenderlo, ... ), wing?əlhaok (Tessenderlo), winkelhoak (Tessenderlo) Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak kunnen rechte hoeken worden afgeschreven of worden gecontroleerd op hun haaksheid. Zie ook afb. 103 en het lemma ɛwinkelhaakɛ in Wld II.9, pag. 10 en Wld II.11, pag. 56-57.' [N 53, 187; monogr.] || Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend en worden werkstukken op hun haaksheid gecontroleerd. Zie ook afb. 2. [N 30, 13a; monogr.] || Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend of kunnen werkstukken op hun haaksheid worden gecontroleerd. De winkelhaak kan L- of T-vormig zijn uitgevoerd en al dan niet van een aanslag (blok) of maatverdeling zijn voorzien. De T-vormige winkelhaak wordt ook T-haak of kruishaak genoemd. Zie ook het lemma "winkelhaak" in Wld II.9, pag. 10 en afb. 76. [N 33, 318a; N 33, 318c-d; N 64, 79b; monogr.] || Hoe zegt U: een hoekvormige scheur (winkelhaak?)? [N 62 (1973)] || Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] || Winkelhaak. Een rechthoekige scheur in een kledingstuk. [N 114 (2002)] II-11, II-12, II-7, II-9, III-1-3
winkelkorf beurs: eu kort  beus (Tessenderlo), kabas: een kabas (Tessenderlo), kabas (Tessenderlo), ən kabas (Tessenderlo), net: e nèt (Tessenderlo), een net (Tessenderlo, ... ), net (Tessenderlo) Korf of zak die aan de arm gedragen wordt wanneer men naar de winkel gaat. [ZND 36 (1941)] III-3-1
winnen winnen: (w)eene (Tessenderlo), winne (Tessenderlo, ... ), winne(n) (Tessenderlo), winnen (Tessenderlo), winə (Tessenderlo) III. Winnen; hij won; gewonnen. [ZND 25 (1937)] || winnen [GTRP (1980-1995)] || Winnen. [Willems (1885)], [ZND m] III-3-2
winterkleren winterklederen: winterklederen (Tessenderlo) winterkleren [N 23 (1964)] III-1-3
winterkoninkje winterkoninkje: winterkeuningske (Tessenderlo) winterkoninkje [ZND 34 (1940)] III-4-1
wintertros wintertros: wentǝrtrǫs (Tessenderlo) De kogelvormige tros van bijen die dicht op elkaar de winter doorgaan. [N 63, 54b; N 63, 54a] II-6
wintervoedsel voerhonig: vuǝrhø̜nex (Tessenderlo) Voedsel, meestal bestaande uit gesmolten suiker met water, dat vóór de winter aan de bijen wordt gegeven in de plaats van de hen ontnomen honing. Vroeger gaf men de bijen ook wel een speciale honing, de voederhoning of stamphoning. Een minimum-voorraad van ongeveer 15 kg per krachtig volk is wel vereist. [N 63, 109a; Ge 37, 193; monogr.] II-6
wintervoor wintervoor: wentǝr[voor] (Tessenderlo) Met de wintervoor bedoelt men de voren die in het najaar zodanig geploegd worden, dat de akker in de winter goed kan uitvriezen. Dat kunnen brede en ondiepe voren zijn, die de voorlopig onder te ploegen mest bedekken, maar ook de walletjes die ontstaan wanneer men telkens twee voren tegen elkaar ploegt. Met de in dit lemma vermelde termen wordt niet alleen het voortype bedoeld maar ook - wat vooral voor de meervoudsvormen geldt - het geheel van voren die men met het oog op de winter geploegd heeft, de op wintervoren geploegde akker zelf. Voor het (...)-gedeelte van de varianten zie men het lemma ploegvoor. [N 11, 59a; N 11A, 113d + 137 m; monogr.] I-1
winterwortelen poten: puǝtǝ (Tessenderlo) Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.] I-5
wipneus wipneus: wepn"s (Tessenderlo), wepnøs (Tessenderlo), wipneus (Tessenderlo), wipneusje: wipneusje (Tessenderlo) een klein neusje [ZND 39 (1942)] || een lange neus [ZND 39 (1942)] || neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)] III-1-1