31419 |
borstplaat |
borstplaat:
bøstplǭt (K353p Tessenderlo)
|
Een licht gebogen metalen plaat waar men tijdens het werken met de boogdrilboor met de borst tegen leunt om op deze wijze druk te kunnen uitoefenen. Dit onderdeel van de boogdrilboor kan ook als knop of handvat zijn uitgevoerd. Zie ook afb. 126. [N 33, 125]
II-11
|
18400 |
borstrok |
lijfje:
leͅfkə (K353p Tessenderlo)
|
borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18603 |
borstrok (voor mannen) |
wambuis:
wamməs (K353p Tessenderlo)
|
borstrok voor mannen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18602 |
borstrok (voor vrouwen) |
ziepel:
[Vgl. WNT ziep, zip, zipe, zjip, zjup: 1. vest, kort wambuis; 2. Door boeren gedragen borstrok (onder het bovenkleed gedragen)...]
sipəl (K353p Tessenderlo)
|
borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18248 |
borstspeld |
borstspeld:
bəstspeͅl (K353p Tessenderlo)
|
speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18323 |
borststuk van een schort |
hartje:
heͅtəkə (K353p Tessenderlo),
hartje
hetteke (K353p Tessenderlo)
|
borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33968 |
borsttuig |
borstgetuig:
bø̜st˲gǝtǫǝx (K353p Tessenderlo)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
18082 |
borstvliesontsteking |
fleuris:
fleres (K353p Tessenderlo),
flərəs (K353p Tessenderlo)
|
pleuris [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
29975 |
borstwering |
borst:
bøst (K353p Tessenderlo),
borstwering:
bøstwęjǝreŋ (K353p Tessenderlo),
bø̜stwē̜jǝreŋ (K353p Tessenderlo)
|
Het 70 tot 100 cm hoge, gemetselde bovenstuk tussen zoldervloer en dak. Zie ook afb. 49a. [N 31, 34e; N 54, 155] || Leuning in de vorm van een plank die op ongeveer 1 meter hoogte boven de steigervloer aan de binnenkant van de staanders wordt bevestigd. Zie ook afb. 18. [N 32, 3f; monogr.]
II-9
|
18528 |
borstzak(je) |
stoeferzakje:
[Van Dale: stoefzakdoek, <gew.> pochet]
stoeferzakske (K353p Tessenderlo)
|
pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)]
III-1-3
|