e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

Gevonden: 5328
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broedende kip op eieren kloek: kluk (Tessenderlo) [N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.] I-12
broeder broeder: bry(3)̄r (Tessenderlo), bry:r (Tessenderlo), bryjəs (Tessenderlo), broedertje: bryrəkə (Tessenderlo), hij gao naot school bij de brurkes (Tessenderlo) Broeder. [ZND 01 (1922)], [ZND 11 (1925)] || Broeder: hij gaat naar school bij de broeders. [ZND 05 (1924)] III-3-3
broedhen klots: klots (Tessenderlo) Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
broednest broednest: brutnɛst (Tessenderlo) Plaats waar de moer of koningin de eieren legt. Ze gaat uit van één raat en bouwt op de nevenraten via rondjes het broednest uit. Het broednest krijgt uiteindelijk ongeveer de vorm van een bol. Het woordtype broedkrans duidt op het feit dat een aantal werkbijen in een krans de koningin begeleidt bij het leggen van de eieren. De krans werkbijen voorziet de koningin voortdurend van voedsel. [N 63, 19; N 63, 10d; N 63, 18] II-6
broeiglas serreglas: sęjǝrglas (Tessenderlo) Groen gekleurd glas dat vroeger door tuinders voor broeibakken en kassen werd gebruikt. [N 67, 89h] II-9
broek achterlap: achterlap (Tessenderlo) De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.] I-10
broek: algemeen broek: broek (Tessenderlo, ... ), bruk (Tessenderlo, ... ), brŭk (Tessenderlo, ... ), de brŏĕk (Tessenderlo), culotte (fr.): Gewone broek. [Ondanks de toelichting "gewone broek"lijkt dit toch niet de meest gangbare benaming te zijn, cf. 8 andere opgaves broek, rk]  culotte (Tessenderlo) broek [ZND m], [ZND m] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Broek. Hoe is de juiste uitspraak van het woord broek (kledingstuk) ? [ZND 47 (1950)] || culot, in de betekenis van soort broek; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] III-1-3
broekland, moeras ven: ven (Tessenderlo) lager gelegen delen waarin steeds water staat (zomp, hult, del, vengat, kweb?) [N 27 (1965)] III-4-4
broekspijp broeksenpijp: broeksepijpe (Tessenderlo), broekspijp: brókspéép (Tessenderlo) Hoe noemt U de pijp van een broek? [N 62 (1973)] || pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)] III-1-3
broeksriem broeksenband: broekseband (Tessenderlo) band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] III-1-3