e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

Gevonden: 5328
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doodskleed doodskleed: doodskleed (Tessenderlo), duətskliət (Tessenderlo), kostuum: kostuum (Tessenderlo) bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (vroeger inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || kleding waarmee overledene wordt bekleed [N 23 (1964)] III-2-2
doodsklok doodsklok: duwətskloͅk (Tessenderlo) De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)] III-3-3
doof doof: du:əf (Tessenderlo), dūf (Tessenderlo), hij is zooe doef as ne ezel (Tessenderlo) doof [ZND m], [ZND m] || hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)] III-1-1
doofpot bluspot: blyspoͅt (Tessenderlo) doofpot [N 05A (1964)] III-2-1
doofstom doofstom: doefstum (Tessenderlo), doeəfstom (Tessenderlo), douəfstom (Tessenderlo) Hij is doofstom [ZND 33 (1940)] III-1-1
dooien dooien: dooën (Tessenderlo, ... ), dūən (Tessenderlo, ... ) dooien [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
dooier door: dōǝr (Tessenderlo), dǭǝr (Tessenderlo), doren: dōrǝn (Tessenderlo), dōǝrǝ (Tessenderlo) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
doop doop: du:əp (Tessenderlo) Doop. [ZND 01 (1922)] III-3-3
doopjurkje doopkleed: du.əpkli.ət (Tessenderlo) doopkleed [RND] III-3-3
doopmutsje kapje: kapkə (Tessenderlo) doopmutsje [N 25 (1964)] III-2-2