18332 |
dunne zijden dameskous |
zijden kous:
zeͅijə køͅsə (K353p Tessenderlo),
zije kèùse (K353p Tessenderlo)
|
dameskousen, dunne zijden ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18333 |
dunne zwarte rouwkous |
zwarte kous:
zwette kèùse (K353p Tessenderlo),
zwetə køͅsə (K353p Tessenderlo)
|
kousen, dunne zwarte ~ gedragen in de rouwtijd [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24909 |
duren, het duurt ... |
het duurt:
’t duurt ma nə mənuut (K353p Tessenderlo),
’t duurt ma ’n menuut (K353p Tessenderlo),
’tuurt ma ne menuut (K353p Tessenderlo),
’tuurt ma nə mənuut (K353p Tessenderlo)
|
Het duurt maar een minuut. [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
19311 |
durfal |
held:
het is nen held (K353p Tessenderlo),
kastaar:
`t is ne kastaar (K353p Tessenderlo)
|
hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
19310 |
durven |
dorren:
da:rən (K353p Tessenderlo),
dâre(n) (K353p Tessenderlo),
durven:
derreve(n) (K353p Tessenderlo),
derve (K353p Tessenderlo),
derven (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
dørəvə (K353p Tessenderlo),
hij heeft dat niet durven doen (K353p Tessenderlo)
|
durven [ZND 01 (1922)], [ZND 25 (1937)], [ZND m], [ZND m] || Hij heeft dat niet durven doen [ZND 46 (1946)]
III-1-4
|
17837 |
dutje |
dutje:
`n dytjn dun (K353p Tessenderlo),
dytjən (K353p Tessenderlo)
|
een middagdutje doen [ZND 01 (1922)] || middagdutje [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
17895 |
duwen |
duwen:
dɛ:əvən (K353p Tessenderlo),
dɛɛəvən (K353p Tessenderlo)
|
duwen [RND], [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
23229 |
dwaallicht |
dwaallichtje:
dwaolichskən (K353p Tessenderlo),
dwaaslicht:
dwaoslicht (K353p Tessenderlo)
|
Dwaallicht (vlammetje boven een moeras, Fr. feu follet). [ZND 05 (1924)]
III-3-3
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
dwarshouters:
dwē̜shātǝrs (K353p Tessenderlo),
latten:
latǝ (K353p Tessenderlo),
scheien:
sxāi̯ǝ(n) (K353p Tessenderlo),
vergering:
vǝrgēreŋ (K353p Tessenderlo)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
31985 |
dwarsdoorsnede |
dwarse doorsnede:
dwęjǝzǝ dørsnē (K353p Tessenderlo)
|
Een getekende, dwarse doorsnede van een werkstuk, bijvoorbeeld van een meubel. [N 53, 205d]
II-12
|