18310 |
bovenstuk van een jurk |
bloes:
blūs (Q209p Teuven)
|
lijfje, bovenstuk van jurk [baskien] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19406 |
braadpan |
braadpan:
brōͅpan (Q209p Teuven),
vleespan:
vlēͅšpan (Q209p Teuven)
|
pot, metalen ~ met twee oren; inventarisatie benamingen (bròòjpan, bakpan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
brodwoäsj (Q209p Teuven)
|
worst van rauw vlees [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
20788 |
braden |
braden:
braden (Q209p Teuven)
|
vlees braden en vlees bakken [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
19860 |
branden |
brennen:
breͅanən (Q209p Teuven)
|
branden [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
33346 |
brandmuur tussen woonhuis en stal |
schouwmuur:
šǫu̯mūr (Q209p Teuven)
|
De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b]
I-6
|
34080 |
brede tanden |
brede tanden:
brɛi̯ tęŋ (Q209p Teuven)
|
Blijvend gebit na de wisseling. [N 3A, 108c]
I-11
|
18786 |
breien |
strikken:
o tussen a en o
hosen strikken (Q209p Teuven)
|
Kousen breien. [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
18787 |
breinaald |
strikdraad:
strikdrēūd (Q209p Teuven)
|
Hoe heten de stalen pennen waarmee gebreid wordt? [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
18392 |
bretel |
help:
heͅləpə (Q209p Teuven)
|
bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)]
III-1-3
|