21622 |
honderd frank |
honderd frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
hoͅndərt fraŋ (Q209p Teuven)
|
100 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21043 |
honing |
honig:
hoǝ.nǝx (Q209p Teuven)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
34638 |
hoofdbord |
kop:
kǫp (Q209p Teuven)
|
Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr]
I-13
|
18187 |
hoofddoek |
plag:
plak (Q209p Teuven)
|
hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23305 |
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen |
begijnenkap:
bəgiŋkap (Q209p Teuven),
begijnenmuts:
bəgiŋəmøtš (Q209p Teuven)
|
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)]
III-3-3
|
23341 |
hoofdtooi van communiemeisjes |
witte voile (fr.) met een kroontje:
witə vwal met ə krywənšə (Q209p Teuven)
|
Sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes. [N 25 (1964)]
III-3-3
|
26374 |
hoogsel |
hoogsels:
høxsǝlǝ (Q209p Teuven),
verhoogselen:
vǝrhøxsǝlǝ (Q209p Teuven)
|
Rechtopstaande plank die op de zijwand bevestigd wordt om deze zijwand hoger te maken en zo de laadruimte te vergroten. Het woordtype steekhoogsel duidt een plank aan die boven op de zijleest gezet wordt als extra verhoging. [N 17, 34 + 40 + add; N 18, 99; N G, 60g; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 26, 1 + add, monogr.]
I-13
|
22164 |
hooi |
hooi:
h˙ø̜i̯ (Q209p Teuven)
|
Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s]
I-3
|
32941 |
hooiboom |
wisboom:
wē̜i̯ǝš˱bōm (Q209p Teuven)
|
Als de wagen volgeladen was, legde men vaak een lange boom over de lengte boven op de met hooi geladen wagen. Door deze boom met touwen aan de wagenbak vast te sjorren werd de lading stevig verankerd en kon er naar de boerderij gereden worden. Het boom werd dan met het touw (zie het volgend lemma) ofwel aan een vast aanhechtingspunt van de wagenbak verbonden, en door middel van een blok of een klos aangespannen (zie het lemma ''blok, klos''), ofwel aan een draaiende àndere boom die onder in de wagenbak was gemonteerd; zie de lemma''s ''vregelpaal'' en ''vregelknuppel''. Deze methode van laden met de hooiboom was echter niet overal gebruikelijk; in de volgende plaatsen werd uitdrukkelijk opgegeven dat men zònder boom, alleen met touwen de lading vastzette: L 192a, 267, 269, 269a (soms gebruikte men wèl een boom), 292, 293, 294, 295, 300, 328, 374, 381, 381b, 434, P 55, Q 10, 15, 19, 30, 32, 99*, 102, 117a, 192, 197, 222. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 71; A 13, 18; A 34, 7; Gwn 7, 11; add. uit N 18, 140]
I-3
|
32909 |
hooihark |
hooireek:
[hooi]rē̜i̯ǝk (Q209p Teuven),
reek:
ri̯āk (Q209p Teuven)
|
Grote houten hark gebruikt om het op het land liggend hooi bijeen te halen. Zie afbeelding 11 voor de meest voorkomende vorm. Aan de anderhalf tot twee meter lange steel (zie lemma ''steel van de hooihark'' hieronder) is, doorgaans schuins, een balk bevestigd (zie lemma ''dwarsbalk van de hooihark'') van 60 tot wel 150 cm. breed, waardoorheen 8 tot 15 houten pinnen als tanden zijn aangebracht die aan beide zijden 15 tot 20 cm. uit de balk steken (zie lemma ''tanden van de hooihark''). Vaak is ter versteviging van de constructie een verbinding tussen steel en balk aangebracht; soms wel twee van dergelijke verbindingsstukken aan één zijde van de steel, of aan beide zijden één verbindingsstuk (zie lemma ''steunhoutjes tussen steel en balk''). Behalve bij het hooien wordt de hooihark ook wel incidenteel gebruikt om losliggend stro bijeen te harken in de schuur of bij het aren lezen; zie daar. In verschillende dialecten is het vocalisme van reek "hark" met dat van riek "meertandige vork" samengevallen. De twee termen zijn in betekenissfeer wel nauw verwant, maar etymologische verwantschap wordt meestal niet aangenomen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 92 en 95b; JG 1b; A 28, 1c; A 41, 26 add.; L 2, 13; L B2, 240; Lu 6, 1c; monogr.]
I-3
|