33356 |
kook- en eetruimte in de stal, zomerwoning |
zomerkeuken:
zǭmǝrkø̜̄i̯ǝkǝ (Q209p Teuven)
|
De ruimte vooraan in de stal (de voorstal of een aparte ruimte) waar men in de zomer het eten kookte en at. Vroeger was dat vaak een andere ruimte dan het woonvertrek waarin men in de wintermaanden verbleef. Omdat de koeien in de weide waren, kon de doorgaans ruime en koele voorstal als kook- en eetruimte dienen. Als men niet in de voorstal at, dan was dat in het algemeen een koelere plaats, buiten of onder een afdak aan de noord- of oostkant van de gebouwen. Het begrip "zomerwoning, zomerverblijf" is vanuit verschillende invalshoeken van een benaming voorzien. Het benoemingsmotief kan het seizoen zijn waarin de ruimte wordt benut ("zomer"); of de functie ("keuken"), waarbij men moet bedenken dat de centrale plaats van het huis, de keuken met de haard, ook wel metonymisch met het woord huis wordt aangeduid; vergelijk het Ten Geleide en de plattegronden in paragraaf 1.2. Soms is ook de plek in de boerderij waar de zomerwoning zich bevindt het benoemingsmotief ("achter-") of de functie die de ruimte buiten de zomer heeft ("voorstal", "nere"). Soms ook geeft men door het opgeven van de gebruikelijke keukenbenaming aan, dat men hier ook ''s zomers verblijft ("voorhuis"). Waar mogelijk wordt bij de opgaven aangegeven om welke ruimte het gaat. [N 5A, 5 en 35a; N 5, 128; A 10, 5a]
I-6
|
21644 |
kopergeld |
koperen geld:
ps. omgespeld volgens Frings.
køpərə gēͅlt (Q209p Teuven)
|
koperen of bronzen geldstukken [rode loop?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34220 |
koptouw |
zeel:
zēl (Q209p Teuven)
|
Touw aan de horens van een koe. [N 3A, 14a]
I-11
|
34200 |
kopziekte |
kopkrankte:
kǫpkrē̜ŋdǝ (Q209p Teuven)
|
Door de overgang van de stal naar de weide treden stoornissen op in het maagdarmkanaal na plotselinge opname van grote hoeveelheden eiwit uit het jonge gras. Kopziekte komt vooral in het voorjaar voor. Bij een acuut verloop is er een potselinge aanval van krampen, waarbij alle ledematen, hals, hoofd, ogen en oren betrokken zijn. De opeenvolgende krampgolven nemen in hevigheid toe, totdat de dood volgt door een hartkramp (Berns 1983, blz. 137). Door de boeren wordt kopziekte vaak verward met melkziekte. Het zijn allebei zogenaamde deficiëntieziekten: bij kopziekte gaat het dan om een gebrek aan magnesium, bij melkziekte aan calcium. Zie ook het lemma ''kopziekte'' in wbd I.3, blz. 474-475.' [N 3A, 79; A 48A, 3; monogr.]
I-11
|
32536 |
korf |
korf:
kø̜̄rǝf (Q209p Teuven)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.]
II-12
|
18604 |
korset |
korset (<fr.):
koͅrseͅt (Q209p Teuven)
|
korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20617 |
korst |
korst:
verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.
kwaajt (Q209p Teuven)
|
eerste (verse) en laatste (oudbakken) korst van het brood [ZND 02 (1923)]
III-2-3
|
18361 |
kort onderrokje |
korte onderschorts:
køͅtə oͅndəršøͅts (Q209p Teuven)
|
onderrokje, kort ~ [piszieëlke, poeprökske] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18330 |
kort schortlint |
onderste lint:
də øͅnəstə leŋər (Q209p Teuven)
|
linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18287 |
korte broek |
korte broek:
k(j)øͅtəbrok (Q209p Teuven),
klĕŭte brook (Q209p Teuven)
|
broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)] || korte broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|