18322 |
bandschort met borststuk |
scholk:
šolək (Q209p Teuven)
|
schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21633 |
bankbiljet |
briefje:
ps. omgespeld volgens Frings.
ə breͅfkə (Q209p Teuven),
papieren geld:
ps. omgespeld volgens Frings.
papīrəgēͅlt (Q209p Teuven)
|
bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18613 |
baret |
bret (fr.):
beͅreͅ (Q209p Teuven)
|
baret [flat, floets] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21781 |
bascule |
bascule:
baskyl (Q209p Teuven)
|
Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)]
III-3-1
|
34500 |
bebroed onbevrucht ei |
vuil ei:
vūl ęi̯ (Q209p Teuven)
|
[N 19, 54b]
I-12
|
19487 |
beddenbak, ressortbak |
bedstad:
beͅtštat (Q209p Teuven)
|
Houten gedeelte van een bed (Nederl. ledikant; Fr. bois du lit) [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
19550 |
beddenwarmer |
bakkerskruik:
peͅkeͅskrūk (Q209p Teuven)
|
kruik, stenen ~; inventarisatie benamingen (gistkruik); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34540 |
bedorven ei |
vuil ei:
vūl ęi̯ (Q209p Teuven)
|
[N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.]
I-12
|
18965 |
bedriegen |
bedriegen:
ook materiaal Leuv. lijst 21, vr 6a
bedreegen (Q209p Teuven)
|
bedriegen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
33344 |
bedrijfsgedeelte van het boerenhuis |
stallen:
štɛl (Q209p Teuven)
|
Bedoeld wordt het geheel van stallen en schuur dat achter het woonhuis gelegen is. Bepaalde benamingen zijn specifieke termen voor het bedrijfsgedeelte. Andere opgaven daarentegen zijn algemener en geven daarmee aan dat er voor de bedrijfsgebouwen geen aparte benaming bestaat, ze zijn ook in gebruik voor de boerderij in het algemeen, geven een opsomming van de voornaamste bedrijfsgebouwen of -ruimten (vandaar ook veel meervoudsvormen), verwijzen naar een belangrijk deel van de bedrijfsruimten (zoals de binnenhof of de dorsvloer) of wijzen op dat deel van het complex dat direct aan het woonhuis aansluit (zoals het stookhuis). [N 5A, 31; N 5,126; monogr.]
I-6
|