18700 |
manchetknoop |
manchettenknoop:
manšeͅtəknōͅp (Q209p Teuven)
|
manchetknoopjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26825 |
mand |
mandel:
mandǝl (Q209p Teuven)
|
De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.]
II-12
|
34449 |
mannelijk jong van de geit |
bok:
bǫk (Q209p Teuven),
geitenbok:
gē̜tǝbǫk (Q209p Teuven)
|
[N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21]
I-12
|
34051 |
mannelijk kalf |
stiertje:
štɛrǝkǝ (Q209p Teuven)
|
[N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.]
I-11
|
34052 |
mannelijk kalf dat van tanden begint te wisselen |
jarige stier:
jø̜̄rǝgǝ štīr (Q209p Teuven)
|
Algemeen kan men zeggen dat het hier gaat om een kalf van ongeveer één jaar oud. [N 3A, 16; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
34476 |
mannelijk kuiken |
haantje:
hē̜nšǝ (Q209p Teuven)
|
[N 19, 41b; L A2, 507]
I-12
|
24204 |
mannelijke eend |
eendvogel:
èndvogel (Q209p Teuven)
|
woerd, mannetjeseend [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
18673 |
mannenkleren |
mansluikleren:
manslyjkleͅjər (Q209p Teuven)
|
mannenkleren [t mansdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18585 |
mannenonderhemd |
onderlijfje:
oͅndərlifkə (Q209p Teuven)
|
onderhemd voor mannen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18703 |
mantelpak |
kostuum:
koͅstym (Q209p Teuven),
vrouwluicomplet (<fr.):
vroͅlyjko͂ͅpleͅ (Q209p Teuven),
vrouwluikostuum:
vrolyjkoͅstym (Q209p Teuven)
|
mantelpak, uit jas en rok bestaand dameskostuum [N 23 (1964)]
III-1-3
|