e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Teuven

Overzicht

Gevonden: 1237
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
naafbus bus: bø̜s (Teuven) De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.] II-11
nachthemd slaapkleed: šlōͅpklēͅt (Teuven) nachthemd [N 25 (1964)] III-1-3
nachtjapon slaapkleed: šlōͅpklēͅt (Teuven) nachtjapon [nachtpon, bedjak, nachtjak, jak] [N 25 (1964)] III-1-3
nachtkleren nachtskleren: natskleͅjər (Teuven) nachtkleding in het algemeen [t naachtdinge] [N 25 (1964)] III-1-3
nageboorte van de koe bed: bɛt (Teuven), koebed: kōbɛt (Teuven) [N 3A, 57a; JG 1a, 1b; A 33, 19b; monogr.] I-11
naoogstrijf grote reek: gruǝtǝ rē̜i̯ǝk (Teuven) Het stuk gereedschap dat voor het naoogsten wordt gebruikt. Doorgaans doet men dit met de grote houten hark die ook voor het bijeenhalen van het hooi wordt gebruikt. Zie het lemma ''houten hooihark'' (4.2.4) in aflevering I.3. Maar er is ook ander gereedschap voor in omloop, met name een zeer grote hark met een blok van meer dan één meter (tot wel 150 cm) breed en met grote ijzeren tanden, ook wel bosduivel genoemd en ook gebruikt voor het bijeenhalen van bladeren of dennenaalden voor de potstal. Dit laatste benoemingsmotief is bijeengezet in de woordtypen achterin het lemma. In de volgende plaatsen is opgegeven dat men naoogst met de harkmachine (vergelijk het lemma ''hooivergaarmachine'' (4.2.11) in aflevering I.3: L 163, 163a, P 177 (scharmachine: sxē̜ǝrmašen), 195 (idem), Q 121c, 162 en 166 (gritselmachine: gritsǝlmǝšin). In L 164, 265, 290 en 368b is opgegeven dat men naoogst met de houten eg; in L 214, 270, 286 en Q 77 met de houten gaffel. Soms is de constructie van de houten hooihark extra verzwaard om het graanveld na te oogsen; zo is in L 318b, 320c, Q 2 en 2b opgegeven dat de hark twee stelen heeft en in K 357, L 163, 163a, 321 en Q 71 dat er aparte handvaten aan de steel zijn gemonteerd om gemakkelijker te kunnen trekken.' [N 15, 38b en 38c; N 18, 93; JG 1a, 1b, 2c; L 34, 41; monogr.; add. uit N 15, 38a] I-4
navelbandje navelbandje: nāvəlbeͅnšə (Teuven) navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] III-2-2
neus van een schoen naas: nāsfandəršōn (Teuven) neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)] III-1-3
neusklem ring: rēŋk (Teuven) Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d] I-11
neusring ring: rēŋk (Teuven) Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.] I-12