19445 |
achteruit |
terug:
trȳk (L374p Thorn)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|
17951 |
achteruitgaan |
wijken:
wieke (L374p Thorn),
wīēke (L374p Thorn)
|
Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33854 |
achteruittrappen |
achteruitslaan:
axtǝrutslǭn (L374p Thorn)
|
Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72]
I-9
|
34584 |
achterwand |
achterbred:
axtǝrbrēt (L374p Thorn)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
17650 |
achterwerk |
bats:
batsj(e) (L374p Thorn),
batterij:
badderie (L374p Thorn),
batteriej (L374p Thorn),
bodem:
baom (L374p Thorn),
kis:
kisse (L374p Thorn),
kont:
kontj (L374p Thorn),
noona:
B.v. ich sjoep dich onger diene noona.
noona (L374p Thorn),
stuiver:
stuuver (L374p Thorn),
vot:
vot (L374p Thorn)
|
[N 10c (1961)] [N 10c (1995)]Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
21139 |
achterwiel van een fiets |
achterrad:
achter raad (L374p Thorn),
agterraat (L374p Thorn)
|
het achterwiel van een fiets [riks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25967 |
achtkant |
achtkant:
axkantj (L374p Thorn)
|
Algemene benaming voor een achtkante molen. De achtkant kan gedekt zijn met riet, planken, asfalt etc. en behoort tot de bovenkruiers. Zie ook afb. 35. [N O, 32g]
II-3
|
23549 |
acoliet |
acoliet:
acoliet (L374p Thorn)
|
Een acoliet, een oudere misdienaar. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17630 |
adamsappel |
keelknop:
kéélknoup (L374p Thorn)
|
adamsappel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24438 |
adder |
adder:
ideosyncr.
adder (L374p Thorn),
WLD
adder (L374p Thorn)
|
Hoe noemt u een slang met een verlengde hals, een korte gedrongen romp en een korte staart. De snuit heeft een vlakke bovenkant. Het schubbenkleed is zwart of donkergrijs met een zigzagstreep over de rug en een X-teken op de kop. Zijn lengte is tot 70cm ( [N 83 (1981)]
III-4-2
|