e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
droog blijven droog blijven: dreuəg blieve (Thorn), het blijft over: het bliejfjt euver (Thorn), t blijft over]: verplaatsen?  ein dreigendje locht (Thorn) droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)] III-4-4
droog weer droog: drûûch (Thorn) droog [RND] III-4-4
droogdoek, theedoek afdroogdoek: aafdruëgdook (Thorn), afdrooghanddoek: aafdruëghandjdook (Thorn), schotelsplag: šøͅdəlsplak (Thorn) de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)] || Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)] III-2-1
droograampje bredje: brētjǝ (Thorn) Uit kleine latten vervaardigd droograampje voor pannen. [monogr.] II-8
droogrek tuitenrek: tø̜i̯tǝrɛk (Thorn) Het houten rek buitenshuis waarop men vaten, melkbussen en emmers te drogen legt. [A 15, 25; monogr.] I-11
droogrekken pannenrekken: panǝrɛkǝ (Thorn) Houten of metalen gestel waarin de zetplanken met de daarop gedeponeerde ruwe dakpannen konden worden geplaatst. [monogr.] II-8
drop klitswater: klitswater (Thorn), drop  klitswater (Thorn) drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)] III-2-3
dropwater klitswater: klitswater (Thorn, ... ) Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)] III-2-3
druifhyacint blauw druifje: idiosyncr.  blawdruufke (Thorn) Druifhyacint (muscari). Bloempjes dicht opeen, bijna kogelvormig. De onderste knikkend, de bovenste zacht opstaand, deze laatste meestal zonder stamper of meeldraden. De bloemen zijn blauw met een witte rand of geheel wit. In bossen en weilanden (traantje [N 92 (1982)] III-4-3
druilerig en koud weer nat (weer): eine nate zomer (Thorn, ... ), naat (Thorn, ... ), naat waer (Thorn), ps. niet omgespeld!  nāāt (Thorn), regenachtig (weer): rèngelechtig waer (Thorn), rèèngelegtig (Thorn), rêngelechtig (Thorn), slecht weer: slech waer (Thorn), vochtig (weer): vochtig waer (Thorn), waterkoud (weer): waterkoud waer (Thorn), wāāterkout (Thorn) druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || nat [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] || wak weer [SGV (1914)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)] III-4-4