e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

Gevonden: 6288
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afkomst afkomst: aafkomst (Thorn, ... ), aafkòmst (Thorn), komaf: kómaaf (Thorn) afkomst [N 87 (1981)] || afkomst, afstamming; bloedverwantschap in neerdalende lijn [komaf, tuk, afkomst] [N 87 (1981)] III-2-2
aflaat aflaat: aaflaot (Thorn, ... ) Een aflaat [ablas?]. [N 96B (1989)] III-3-3
aflaten zakken aflaten: zɛk˱ āflǭtǝ (Thorn) Zakken met behulp van het luiwerk naar beneden laten. [N O, 26d] II-3
afleggen van een dode afleggen: aaflegge (Thorn), aaflége (Thorn) een lijk reinigen en met het doodsgewaad bekleden, meestal tevens van het bed afnemen [afleggen, lijken, ontwaden] [N 87 (1981)] III-2-2
aflegger aflegger: āflęgǝr (Thorn) Kunstzwerm bij het kastimkeren. Een deel van een bijenvolk wordt genomen en voorzien van eitjes. De bijen kweken hieruit een nieuwe koningin. Zo ontstaat een zelfstandig nieuw volk. [N 63, 92c; Ge 37, 118] II-6
aflichten aflichten: āflextǝ (Thorn  [(Maurits)]   [Emma, Maurits]) Met behulp van een veiligheidslamp mogelijk aanwezig mijngas opsporen. Bij een aanwezigheid van mijngas zal zich rond het klein gedraaide vlammetje van de lamp een lichtblauwe doorzichtige lichtkegel vormen. De lengte van de lichtkegel, dus eigenlijk de lengte van de gasvlam, geeft het gehalte mijngas aan. [N 95, 236; monogr.; N 95, 413; Vwo 47; Vwo 337; Vwo 338; Vwo 872] II-5
afloeren, bespieden afloeren: aafloere (Thorn) kijken: afloeren [aafvinke] [N 10 (1961)] III-1-1
afpassen met de voet, aftreden aftreden: aaftraeje (Thorn), aaftrééje (Thorn) de lengte bepalen door stappen [aftreden] [N 91 (1982)] III-4-4
afraffelen afrakelen: aafraokele (Thorn) (te) snel bidden, een gebed afraffelen. [N 96B (1989)] III-3-3
afrasteringshout weihout: węi̯hǫu̯t (Thorn) In het algemeen het hout waarmee men de weide afrastert. Dat kunnen dennenhout, eikenhout, berkenhout, acacia en andere houtsoorten zijn. Vergelijk lemma 5.13 ɛpaal van de weideafrasteringɛ.' [N 14, 66; monogr.] I-8