20473 |
afkomst |
afkomst:
aafkomst (L374p Thorn, ...
L374p Thorn),
aafkòmst (L374p Thorn),
komaf:
kómaaf (L374p Thorn)
|
afkomst [N 87 (1981)] || afkomst, afstamming; bloedverwantschap in neerdalende lijn [komaf, tuk, afkomst] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
23691 |
aflaat |
aflaat:
aaflaot (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
Een aflaat [ablas?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
26312 |
aflaten |
zakken aflaten:
zɛk˱ āflǭtǝ (L374p Thorn)
|
Zakken met behulp van het luiwerk naar beneden laten. [N O, 26d]
II-3
|
20437 |
afleggen van een dode |
afleggen:
aaflegge (L374p Thorn),
aaflége (L374p Thorn)
|
een lijk reinigen en met het doodsgewaad bekleden, meestal tevens van het bed afnemen [afleggen, lijken, ontwaden] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
28615 |
aflegger |
aflegger:
āflęgǝr (L374p Thorn)
|
Kunstzwerm bij het kastimkeren. Een deel van een bijenvolk wordt genomen en voorzien van eitjes. De bijen kweken hieruit een nieuwe koningin. Zo ontstaat een zelfstandig nieuw volk. [N 63, 92c; Ge 37, 118]
II-6
|
28197 |
aflichten |
aflichten:
āflextǝ (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Emma, Maurits])
|
Met behulp van een veiligheidslamp mogelijk aanwezig mijngas opsporen. Bij een aanwezigheid van mijngas zal zich rond het klein gedraaide vlammetje van de lamp een lichtblauwe doorzichtige lichtkegel vormen. De lengte van de lichtkegel, dus eigenlijk de lengte van de gasvlam, geeft het gehalte mijngas aan. [N 95, 236; monogr.; N 95, 413; Vwo 47; Vwo 337; Vwo 338; Vwo 872]
II-5
|
17722 |
afloeren, bespieden |
afloeren:
aafloere (L374p Thorn)
|
kijken: afloeren [aafvinke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25337 |
afpassen met de voet, aftreden |
aftreden:
aaftraeje (L374p Thorn),
aaftrééje (L374p Thorn)
|
de lengte bepalen door stappen [aftreden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23734 |
afraffelen |
afrakelen:
aafraokele (L374p Thorn)
|
(te) snel bidden, een gebed afraffelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33744 |
afrasteringshout |
weihout:
węi̯hǫu̯t (L374p Thorn)
|
In het algemeen het hout waarmee men de weide afrastert. Dat kunnen dennenhout, eikenhout, berkenhout, acacia en andere houtsoorten zijn. Vergelijk lemma 5.13 ɛpaal van de weideafrasteringɛ.' [N 14, 66; monogr.]
I-8
|