28012 |
een pijler aantrekken |
(een pijler) aantrekken:
āntrękǝ (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Een pijler in produktie nemen. Volgens een invuller uit Q 121 nam men op de Domaniale mijn een pijler in produktie aan het begin van een dienst. Dan werd namelijk het transportmiddel in bedrijf gezet zodat met de ontginning kon worden gestart. De zegsman uit L 417, die invult voor de mijnen in Waterschei en Zwartberg, maakt een onderscheid tussen "een pijler laten bollen" en "een pijler demarreren". Met de eerste term bedoelt hij het voorafgaand werk dat in de pijler wordt gedaan, terwijl hij onder de tweede verstaat het in produktie nemen van de pijler. [N 95, 200; monogr.; Vwo 14; Vwo 18]
II-5
|
17993 |
een pijnscheut veroorzaken |
morren:
morre (L374p Thorn)
|
Sterke kriebeling of trekking door pijn veroorzaken (morren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32592 |
een riek mest |
riek (mest):
rēk (L374p Thorn)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|
26168 |
een roede steken |
(een) roede steken:
ęjn rōj stę̄kǝ (L374p Thorn)
|
Een nieuwe roede in de askop plaatsen. [N O, 7m]
II-3
|
23699 |
een rozenhoedje bidden |
rozenkrans beden:
roazekrans bèèje (L374p Thorn),
roeezekrans baeje (L374p Thorn)
|
Een Rozenhoedje bidden [de roozekrans bèèje, ziech der roeëzekrans beëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33722 |
een sloot uitdiepen |
vegen:
vē̜gǝ (L374p Thorn)
|
Het uitdiepen of het op diepte houden van een sloot met behulp van een schop, hak, riek, krabber en een zeis. [A 10, 21; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
22385 |
een spel kaarten |
speelkaarten (mv.):
speulkaart (L374p Thorn),
spel:
speul (L374p Thorn)
|
Een spel kaarten [stok, spel, speul]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32603 |
een stuk grond enten |
enten:
ɛntǝ (L374p Thorn)
|
Enten is het bestrooien van een akker of een pas ontgonnen stuk (heide)grond met aarde van een akker waarop het te telen gewas al eerder heeft gestaan. De entaarde is van goede kwaliteit. De geënte akker wordt meer geschikt voor het te telen gewas. Meestal gaat het om stikstofbindende planten als lupine (L 270, Q 2), klaver (Q 2), lucerne (Q 187a) en serradella (L 115, 192a), in het algemeen dus vlinderbloemigen (L 163, 248, 266, 294, Q 97). Termen als enten, inenten veronderstellen "een akker", "een stuk land" e.d. als object. [N 11, 25; N 11A, 33]
I-1
|
28229 |
een veiligheidslamp aansteken |
aanmaken:
ānmākǝ (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits]),
aansteken:
ānstē̜kǝ (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Een veiligheidslamp met behulp van het ontstekingsmechanisme aansteken. [N 95, 250; monogr.]
II-5
|
33877 |
een veulen werpen |
veulen:
vø̄lǝ (L374p Thorn)
|
Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52]
I-9
|