27692 |
elektrische centrale |
centrale:
sɛntrāl (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Zwartberg])
|
[N 95, 21]
II-5
|
28366 |
elektromonteur |
elektricien:
elɛktrižę̄n (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Domaniale])
|
Vakman die op de mijn elektrische licht- en krachtinstallaties aanlegt en repareert. [N 95, 146]
II-5
|
26334 |
elevator |
elevator:
ēlǝvātǝr (L374p Thorn)
|
Toestel voor het transport van los graan binnen de molen. In dit lemma is een aantal verschillende inrichtingen voor het vervoer van graan bijeengeplaatst. Met de slang bedoelt men in Q 181 een ø̄vijzel zonder eindeø̄. [N O, 24g; Jan 250; Coe 228; Grof 301; N O, 24h]
II-3
|
24772 |
elfenbankje |
elfenbankje:
WLD
elfenbankje (L374p Thorn),
pijpzwam:
idiosyncr.
piepzwam (L374p Thorn)
|
Elfenbankje: een veelkeuzige zwam die veel voorkomt op takken en stammen; komt vaak in groepjes voor (elfenbankje, pijpzwam, buisjeszwam). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
34335 |
elkaar in de staart bijten |
staartbijten:
stɛrtbītǝ (L374p Thorn)
|
Gezegd van de biggen. [N 76, 30]
I-12
|
33797 |
elleboog |
elleboog:
ęlǝbōx (L374p Thorn)
|
Been dat de beweging van de bovenarm van de poot bevordert. Zie afbeelding 2.20. [N 8, 32.1 en 38.2]
I-9
|
18829 |
ellende (lijden) |
elend:
él ènjd (L374p Thorn),
miserie:
miserie (L374p Thorn)
|
een rampzalige, zeer beklagenswaardige toestand [ellende, miserie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18830 |
ellendig |
elend-ig:
elènjig (L374p Thorn)
|
ellende lijdend [katijvig, ellendig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24504 |
els |
els:
ɛ̄ls (L374p Thorn),
priem:
prę̄m (L374p Thorn)
|
Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien vóór te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.]
II-10
|
19686 |
emmer |
emmer:
ømər (L374p Thorn)
|
emmer van zink of email [DC 15 (1947)]
III-2-1
|