id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
26729 | gereedschap | gereedschap: gǝręjtšap (Thorn [(Maurits)] [Maurits]), geschier: gǝšēr (Thorn [(Maurits)] [Maurits]) | Algemene benaming voor het gereedschap. [N 95, 721; N 95, 724; N 95, 727; monogr.] II-5 |
28147 | gereedschap inleveren | [gereedschap] inleveren: enlēvǝrǝ (Thorn [(Maurits)] [Maurits]) | Werktuigen bijvoorbeeld voor reparatie inleveren. De plaatselijke term voor "gereedschap" vindt men in het lemma Gereedschap. [N 95, 724] II-5 |
34423 | gereedschap waarmee men castreert | castreertang: kastrērtaŋ (Thorn), scheermes: šē̜rmɛts (Thorn) | Uit de opgaven blijkt dat men met verschillende soorten gereedschap castreert. Men kan het doen met een mes, een tang of een koord. [N 77, 43] I-12 |
27322 | gereedschapskist | gereedschapskist: gǝręjtšapskest (Thorn [(Maurits)] [Eisden]), geschierkist: gǝšiǝrkest (Thorn [(Maurits)] [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) | Kist waarin de mijnwerker zijn materiaal kan opbergen. De "geschierkist" (Q 21) werd op de mijn Maurits gebruikt door de post-stutter. Een gereedschapskist in een pijler werd daar "pinnenkist" genoemd. Voor de fonetische documentatie van de tussen haken geplaatste woorddelen zie men het lemma Gereedschap. [N 95, 704; monogr.] II-5 |
28146 | gereedschapsmagazijn | gereedschapsmagazijn: gǝręjtšapsmagazīn (Thorn [(Maurits)] [Winterslag, Waterschei]) | Ruimte ondergronds waar het gereedschap aan de mijnwerkers wordt uitgereikt en na gebruik weer wordt opgeborgen. [N 95, 727] II-5 |
28150 | gereedschapsring | gereedschapshaak: gǝręjtšapshǭk (Thorn [(Maurits)] [Maurits]), geschierpin: [geschier]pen (Thorn [(Maurits)] [Maurits]) | Grote metalen ring waaraan het gereedschap dat voorzien is van een gat, kan worden geregen. De gereedschapsring kan met behulp van een hangslot worden afgesloten en wordt uitsluitend in pijlers gebruikt. Volgens invullers uit Q 121 en Q 121c was de "getuigpin" voorzien van een plaatje met daarop het nummer van de mijnwerker. Voor de fonetische documentatie van de tussen haken geplaatste woorddelen zie men het lemma Gereedschap. [N 95, 763; monogr.] II-5 |
25066 | gering aantal, een paar | beetje: ein bietje (Thorn), paar: paar (Thorn) | een gering aantal [paar] [N 91 (1982)] III-4-4 |
34240 | geronnen melk | zure melk: zōr mɛlk (Thorn) | Melk die door het lange staan dik en zuur is geworden. [L 2, 7; A 7, 15; monogr.] I-11 |
20583 | gerookte paling | gerookte paling: geruikdje paoling (Thorn) | panpaling; Hoe noemt U: Een gerookte panpaling [N 80 (1980)] III-2-3 |
32979 | gerst | gerst: gē̜st (Thorn), gęst (Thorn) | Hordeum L. De gerstteelt was in Belgisch Limburg betrekkelijk zeldzaam. Bij zomergerst wordt aangetekend: vooral bestemd voor de brouwerij; bij wintergerst: vooral bestemd als veevoer. Volgorde varianten van gerst: 1. met "rst" in de auslautgroep; 2. met "st"; 3. met "rs"; en 4: met alleen "s" in de auslautgroep; zie de eerste klankkaart [kaart 6]; in de tweede klankkaart [kaart 7] is de geografische verspreiding van het vocalisme weergegeven. Zie afbeelding 1, d. [JG 1a, 1b; L A1, 127; L 1 a-m; L 24, 6a; L lijst graangewassen, 2; R 3, 24; S 10; Wi 53; monogr.] I-4 |