33260 |
andere oude klaversoorten |
hazeklee:
hāzǝ[klee] (L374p Thorn)
|
In dit lemma staan de niet in de andere lemmaɛs met behandelde klaversoorten bijeen. Vergelijk de behandeling van het materiaal voor vraag N 14, 82, "oude grassoorten" in aflevering I.3. Enkele soorten kunnen worden geïdentificerd; hopklaver is de Medicago lupulina L.; rolklaver (en rolklee) is de Lotus corniculatus L.; bastaardklee is de Trifolium hybridum L.; honingklee is de Melilotus Miller; luzerne of luzerneklee is de Medicago sativa L. Bij ɛstoppelkleeɛ (L 330): "tegelijk met het graan gezaaide klaver die na het maaien van het graan tussen de stoppels opschiet". Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.; add. uit A 60A, 14]
I-5
|
25242 |
andere soorten sneeuw |
sneeuw:
sneeuw
snîê (L374p Thorn),
vaste sneeuw:
vaste sneeuw
vese snee (L374p Thorn)
|
verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
28580 |
angel |
angel:
aŋǝl (L374p Thorn)
|
Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
ideosyncr.
angel (L374p Thorn),
WLD
angel (L374p Thorn)
|
Hoe noemt u het orgaan waarmee bijen en wespen steken (angel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23259 |
angelusklok |
angelusklok:
angelusklok (L374p Thorn),
angelusklokje:
angelusklökske (L374p Thorn)
|
De kleine klok waarmee het angelus wordt/werd geluid. [N 96A (1989)] || Het afzonderlijk torentje waarin de angelusklok hangt [angelustorentje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23449 |
angelustorentje |
angelustoren:
angelustoeëre (L374p Thorn)
|
Het afzonderlijk torentje waarin de angelusklok hangt [angelustorentje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19312 |
angst |
angst:
angst (L374p Thorn)
|
het gevoel van beklemming en vrees, veroorzaakt door een [wezenlijk of vermeend] dreigend onheil of gevaar [angst, schijt, schrik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
genoffel:
Anjelier (...)
genoffel (L374p Thorn),
violet:
-
flèt (L374p Thorn)
|
tuinanjer [SGV (1914)]
III-2-1
|
21251 |
anker |
anker:
aŋkǝr (L374p Thorn)
|
Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.]
II-9
|
25258 |
anker, maat van 1/4 aam (39 l.) |
anker:
anker (L374p Thorn)
|
de maat die een inhoud aangeeft van ± 39 liter = 1/4 aam [anker, kannetje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|