33147 |
handzeef |
zeef:
zēf (L374p Thorn)
|
De grove zeef waarmee het zaaigraan wordt gewonnen. Er komen twee hoofdtypen voor: de ronde handzeef van ongeveer 80 cm doorsnede met een opstaande rand van ongeveer 10 tot 15 cm. Ouder is wel de rechthoekige houten bak met een bodem van gaas (heel vroeger van fijne gevlochten wilgetenen) die aan een koord werd opgehangen aan een balk in de schuur. In Haspengouw is dit type het oorsponkelijke. In Oost-Haspengouw noemt men het de ries; ook bij het type wan in West-Haspengouw wordt uitdrukkelijk door de zegslieden vermeld dat het hier om een grote vierkante graanzeef gaat. Zie afbeelding 15. Bij het type zij, zijg daarentegen vermeldt men dat dit woord doorgaans de keukenzeef aanduidt, of de vergiet, gebruikt voor melk en soep. [N 14, 38b, 41a, 42a, 43a en 44; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 8, 118; S 45; monogr.]
I-4
|
20074 |
hanekam |
hanekam:
idiosyncr.
hanekam (L374p Thorn)
|
hanekam (plant) (Celosia cristata L.) [N 92 (1982)]
III-2-1
|
33909 |
hanetred |
kramptrekker:
kramptrękǝr (L374p Thorn)
|
Krampachtige beweging van de achterbenen. Het paard gaat als een haan en trekt bij het lopen één of beide achterbenen krampachtig op. Als paarden met deze afwijking een tijdje gestaan hebben, zijn ze erg stijf in de achterpoten. Vgl. het lemma ''krampig'' (7.14). Krampigheid en hanetred worden beschouwd als gebreken die verborgen kunnen blijven.' [A 48A, 40; N 8, 90c]
I-9
|
17811 |
hangen |
hangen:
hange (L374p Thorn)
|
hangen [SGV (1914)]
III-1-2
|
28520 |
hangen van de zwerm |
hangen:
haŋǝ (L374p Thorn)
|
Het bevestigd zijn van de zwerm aan een tak, boomstam, struik of anderszins. [N 63, 34b; Ge 37, 104]
II-6
|
20021 |
hanggeranium |
hanggeranium:
idiosyncr.
hanggeranium (L374p Thorn)
|
Hanggeranium (pelargonium peltatum). De bladeren zijn duidelijk 3- of 5-lobbig, de lobben zijn gaafrandig. De plant heeft liggende stengels, die vaak over de rand van de bloempot heenhangen. De bloemen zijn lichtrood of wit van kleur en groeien in scherme [N 92 (1982)]
III-2-1
|
19373 |
hangslot |
hangslot:
hangsloat (L374p Thorn)
|
hangslot [N 07 (1961)]
III-2-1
|
18979 |
hansworst |
flauwe hals:
flauwen hals (L374p Thorn),
hansworst:
hansworst (L374p Thorn)
|
iemand die zich belachelijk aanstelt [hanswordt, polichinelle] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21413 |
hard schreeuwen |
hel kaken:
hel kaakə (L374p Thorn)
|
hard schreeuwen; je moet - - anders verstaat hij ons niet [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
25147 |
hard waaien |
blaasteren:
blaastere (L374p Thorn),
boezen:
boewze (L374p Thorn)
|
hard waaien [boezen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|