24176 |
jong en kaal vogeltje adj. |
kaalmak:
kaal mak (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
een pas uitgebroed vogeltje (kwabbeke) [N 83 (1981)] || nog geen veren hebbend, gezegd van jonge vogels ( maaibloot, paddebloot) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
34399 |
jong mannelijk schaap tot ongeveer een half jaar |
jong bokje:
joŋk bøkskǝ (L374p Thorn)
|
[N 77, 4]
I-12
|
24338 |
jong van een dier |
jong:
joŋk (L374p Thorn),
jōnk (L374p Thorn),
jònk (L374p Thorn),
jōŋk (L374p Thorn),
ideosyncr.
junk (L374p Thorn),
WLD
jónk (L374p Thorn),
klein beestje:
klei baistje (L374p Thorn)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]Hoe noemt u het jong van een dier (jonk, jonkie, welp, wulp, kakerd, kakernest) [N 83 (1981)] || jong (subst.; van een dier) [Roukens 12 (1937)] || jong (ve dier) [SGV (1914)] || klein beestje [DC 37 (1964)]
I-11, III-4-2
|
34025 |
jong van een rund |
kalf:
kalf (L374p Thorn),
pink:
peŋk (L374p Thorn)
|
[N 3A, 4]
I-11
|
34314 |
jong varken |
bag:
bak (L374p Thorn),
baggen (mv.):
baqǝ (L374p Thorn)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
34398 |
jong vrouwelijk schaap tot ongeveer een half jaar |
jong lammetje:
joŋk lɛmkǝ (L374p Thorn)
|
[N 77, 5]
I-12
|
24304 |
jonge brasem |
bliek:
WLD
blik (L374p Thorn)
|
De jonge brasem is zilverglanzend (bleek, bliek) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21910 |
jonge duif |
jonge duif:
Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst:
jòng doef (L374p Thorn),
pieper:
Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst:
pieper (L374p Thorn)
|
een jonge duif jonger dan één jaar? [N 93 (1983)] || Hoe heet een jonge duif, nog te jong om mee te spelen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34551 |
jonge gans |
gansje:
gø̄skǝ (L374p Thorn)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
34448 |
jonge geit |
geitje:
gęi̯tjǝ (L374p Thorn),
lam:
lāmǝ (L374p Thorn)
|
[N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.]
I-12
|