id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20075 | juffertje-in-het-groen | spinnenkop: idiosyncr. spinnekop (Thorn) | Juffertje in ¯t groen (nigella damascena). De hemelsblauwe bloemen zijn elk omgeven door een omhulsel van zeer fijn verdeelde bladeren; de kokervruchten zijn tot aan de top aaneen gegroeid (bij de wilde nigelle maar tot de helft) (spinnekop, kobbe, juffer [N 92 (1982)] III-2-1 |
21336 | juffrouw | juffrouw: juffrouw (Thorn), jufvrouw (Thorn) | hoe spreekt u een ongetrouwde vrouw aan? [juffer, juffrouw, juf, uffrouw] [N 87 (1981)] III-3-1 |
17607 | jukbeen | jukbeen: jukbein (Thorn) | Jukbeen: het wangbeen onder het oog (koon). [N 84 (1981)] III-1-1 |
18707 | jumper | jumper: jumper (Thorn), vest: vest (Thorn) | jumper, damesvest met mouwen en knopen [N 23 (1964)] III-1-3 |
20697 | jus, vleesnat | saus: saws (Thorn) | Saus of jus (sop?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
18232 | juweel | juweel: juweel (Thorn), steen: stein (Thorn) | een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 86 (1981)] III-1-3 |
17602 | kaak | kaak: kāāk (Thorn) | kaak [DC 02 (1932)] III-1-1 |
17603 | kaakbeen(rand) | raak: raake (Thorn) | kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)] III-1-1 |
17604 | kaakgestel | kaak: de kaak (Thorn), kakement: kakement (Thorn) | kaak: Beide kaken tezamen (kakement, schaar). [N 84 (1981)] III-1-1 |
17743 | kaal (zijn), kaal hoofd | buidel: biGGel (Thorn), glibber: glibber (Thorn), kletskop: kletskop (Thorn) | kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)] III-1-1 |