e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kelder kelder: kɛ̝ldər (Thorn) kelder [RND] III-2-1
kelk kelk: kelk (Thorn, ... ) De kelk, de misbeker [kelk, kelch, mèskelk?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kelkdoekje kelkdoekje: kelkdeukske (Thorn, ... ) Het kelkdoekje [kelkduukske, -deukske, kelchduchsje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kelklepeltje kelklepeltje: kelklieepelke (Thorn) Het kelklepeltje. [N 96B (1989)] III-3-3
kennen kennen: kènnə (Thorn) kennen (geen context) [DC 37 (1964)] III-1-4
kerel kerel: kɛ.rəl (Thorn) kerel [RND] III-3-1
keren (de paarden met de ploeg) laten draaien: ǭtǝ drɛi̯ǝ (Thorn) Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.] I-1
kerf kerf: kęrf (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]) Een inham in de koollaag ter breedte van het pand, vanwaaruit de houwer de kool evenwijdig aan de splijtvlakken kan afbouwen. Zie ook het lemma Inkerven. [N 95A, 11; monogr.; Vwo 256; Vwo 394; Vwo 395; Vwo 503] II-5
kerk kerk: hēͅ wástə vrøx en də kerk (Thorn), kirk (Thorn, ... ) De kerk, het kerkgebouw [kèrk, krèk, kirk, kirch]. [N 96A (1989)] || te vroeg in de kerk zijn [N 08 (1961)] III-3-3
kerkbank kerkbank: kirkbank (Thorn, ... ) Één zon bank. [N 96A (1989)] III-3-3