e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koninginnerooster koninginnerooster: koninginnerooster (Thorn) Een koninginne- of moerrooster is een rooster dat tussen de bovenste en onderste bak ligt en dat moet verhinderen dat de koningin in de honingkamer komt om daar haar eitjes te leggen. Het rooster moet dus honing en broed scheiden. De openingen in het rooster staan niet toe dat de koningin erdoor heen kruipt, maar zijn wel groot genoeg voor de werkbijen, zodat deze de koningin en het broed kunnen verzorgen. De meest gebruikte uitvoering van het rooster bestaat uit een dunnen zinken of stalen plaat waarin langwerpige gaten van vier millimeter geponst zijn. Daarnaast kent men de zogenaamde staafjesroosters waarbij een aantal ronde metalen staafjes hetzij in een houten raamwerk hetzij met behulp van dikkere metaalstaven tot een rooster gemonteerd zijn. Tot deze soort roosters behoren het Herzogrooster en Amerikaanse uitvoeringen. [N 63, 10l; Ge 37, 31; monogr.] II-6
koningskaars koningskaars: WLD (verkortingsboogje boven \\ )  keuəningskèès (Thorn), wolfsstaart: idiosyncr.  wolfsstert (Thorn) Koningskaars (verbascum thapsus). Als hierboven. De bloemen staan in groepjes en zijn tot een aar verenigd. Op droge zonnige plaatsen, vooral in de duinen (koningskaars, wolverstaart, wolblaad, zokkebloem, paaskaars, hemelbrand, zachtlap). [N 92 (1982)] III-4-3
konkelen konkelen: zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)  konkele (Thorn), kònkele (Thorn) heimelijk invloed aanwenden om zijn doel te bereiken, met slinkse streken aangaan [kronkelen, kuipen, konkelen, foeken, konkelfoeken] [N 85 (1981)] III-1-4
konkelfoezen (wbd) smoezen: Van Dale: smoezen, I.2. bedekt en zacht met iem. praten vooral ten koste van iemand anders.  smoeze (Thorn), smōēze (Thorn) verdacht en zachtjes met elkaar zitten te praten [smoezen] [N 87 (1981)] III-3-1
kooi voor mestvarkens varkensstal: vɛrkǝsstal (Thorn) Hier staan de betrekkelijk zeldzame specifieke benamingen voor het hok van de mestvarkens bijeen. Vergelijk de toelichting bij het lemma "hok voor de beer" (2.4.8). [N 76, 41c] I-6
kooiafsluiting veiligheid: veiligheid (Thorn  [(Maurits)]   [Laura, Julia]) Algemene benaming voor de afsluiting van een liftkooi. Volgens de invuller uit Q 15 bezaten de hoofdschachten hekken die via een luchtdruksysteem de schacht afsloten. Een liftkooi was steeds voorzien van deurtjes die alleen van buitenaf gesloten of geopend konden worden. Zie ook het lemma Liftpersoneel. De "stang" uit Q 121 was een scharnierende, ijzeren stang in de liftkooi, waarop men met de ellebogen kon leunen (Lochtman pag. 55). [N 95, 100; monogr.] II-5
kook- en eetruimte in de stal, zomerwoning keuken: kø̄kǝ (Thorn) De ruimte vooraan in de stal (de voorstal of een aparte ruimte) waar men in de zomer het eten kookte en at. Vroeger was dat vaak een andere ruimte dan het woonvertrek waarin men in de wintermaanden verbleef. Omdat de koeien in de weide waren, kon de doorgaans ruime en koele voorstal als kook- en eetruimte dienen. Als men niet in de voorstal at, dan was dat in het algemeen een koelere plaats, buiten of onder een afdak aan de noord- of oostkant van de gebouwen. Het begrip "zomerwoning, zomerverblijf" is vanuit verschillende invalshoeken van een benaming voorzien. Het benoemingsmotief kan het seizoen zijn waarin de ruimte wordt benut ("zomer"); of de functie ("keuken"), waarbij men moet bedenken dat de centrale plaats van het huis, de keuken met de haard, ook wel metonymisch met het woord huis wordt aangeduid; vergelijk het Ten Geleide en de plattegronden in paragraaf 1.2. Soms is ook de plek in de boerderij waar de zomerwoning zich bevindt het benoemingsmotief ("achter-") of de functie die de ruimte buiten de zomer heeft ("voorstal", "nere"). Soms ook geeft men door het opgeven van de gebruikelijke keukenbenaming aan, dat men hier ook ''s zomers verblijft ("voorhuis"). Waar mogelijk wordt bij de opgaven aangegeven om welke ruimte het gaat. [N 5A, 5 en 35a; N 5, 128; A 10, 5a] I-6
kookkachel, fornuis fornuis: fərny(3)̄s (Thorn) fornuis [SGV (1914)] III-2-1
kooksel kookpot, de -: de kôak (Thorn), zooitje: zootje (Thorn) kooksel; Hoe noemt U: Het gekookte, het kooksel (kokenage, kook, zooi) [N 80 (1980)] III-2-3
kool, algemeen: een krop kool hoofd moes: hot moos (Thorn), hoofdje moes: hötje moos (Thorn) [N Q (1966)] I-7