21781 |
bascule |
bascule:
baskuul (L374p Thorn),
waag:
Van Dale: I. waag, 1. toestel om te wegen.
waog (L374p Thorn)
|
Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)]
III-3-1
|
23344 |
basiliek |
basiliek (<lat.):
baseliek (L374p Thorn),
bazeliek (L374p Thorn)
|
Een basiliek. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19313 |
bazige vrouw |
kanjer:
kanjer (L374p Thorn),
kapitein:
kaptein (L374p Thorn)
|
een vrouw die over iedereen de baas wil spelen en die overal aanmerkingen op heeft [kanjer, karonje, kastine, element] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34500 |
bebroed onbevrucht ei |
vuil ei:
vūl ęi̯ (L374p Thorn),
vuil gebroed (bijvgl. nmw.):
vūl gǝbrø̄i̯dj (L374p Thorn)
|
[N 19, 54b]
I-12
|
21551 |
bedekt een onaangenaamheid zeggen |
geniepig (bn.):
geniepig (L374p Thorn),
stiekem (bn.):
stiekum (L374p Thorn)
|
iemand bedekt een onaangenaamheid zeggen steken onder water geven [giepen] [N 85 (1981)] || iemand in bedekte woorden een onaangenaamheid zeggen [giepen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21454 |
bedelaar |
bedelaar:
baedelieër (L374p Thorn),
bèèdeliĕr (L374p Thorn)
|
de arme persoon die rondgaat of ergens zit om aalmoezen te vragen [schooier, bedelaar, klopper, rondloper, stuper, skurriekrijger] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21467 |
bedelaarstehuis |
kolonie:
kolonie (L374p Thorn)
|
een instelling waar bedelaars worden opgenomen en verzorgd [kaloentjes, kalonie, kalennis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21894 |
bedelaarsvrouw |
schooier:
sjoâjer (L374p Thorn),
trut:
trut (L374p Thorn)
|
een schooiersvrouw [trut] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21546 |
bedelen |
bedelen:
baedele (L374p Thorn),
bèèdele (L374p Thorn),
zich inbedelen:
zex enbę̄dǝlǝ (L374p Thorn)
|
aalmoezen vragen voor zijn levensonderhoud [schooien, bedelen, bidden] [N 89 (1982)] || Het vragen van een moerloze zwerm om een plaats bij een naburig volk. Wanneer een zwerm moerloos blijft, is hij praktisch ten dode opgeschreven. Eén van de mogelijkheden tot overleven is een plaats te vragen bij een andere zwerm. Eeckhout (pag. 129) zegt dat haar informanten het begrip bedelen bij bijen als onbestaand beschouwen. Dit verschijnsel noemen zij roven. [N 63, 61b]
II-6, III-3-1
|