24193 |
koperwiek |
kopertets:
koapertets (L374p Thorn),
koperwiek:
koaperwiek (L374p Thorn)
|
koperwiek (21 lijkt op zanglijster [019], maar met rossige plek op zij en vleugel; alleen op trek en s winters, meestal in grote troepen; roep schril [srieieieie]; zachte zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
27922 |
kophout |
kophout:
kophǫwt (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Een stijl met daarop een plankje of een stuk halfhout. Het geheel kan worden gebruikt als voorlopige ondersteuning in een kerf. Zie de semantische toelichting van de lemmata Inkerven en Kerf. [N 95, 492; N 95, 330; monogr.]
II-5
|
19582 |
kopje |
tas:
tas (L374p Thorn)
|
een kop koffie [SGV (1914)]
III-2-1
|
33987 |
kopnet |
kopnet:
kǫpnęt (L374p Thorn),
vliegennet:
[vliegennet] (L374p Thorn)
|
Vliegennet dat alleen over het hoofd van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83a]
I-10
|
21944 |
koppel |
paar:
Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst:
ei paar (L374p Thorn)
|
Wat is de dialectbenaming voor: een paar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20368 |
koppelen |
koppelen:
koppele (L374p Thorn),
paren:
Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst:
paare (L374p Thorn)
|
koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 87 (1981)] || Wat is de dialectbenaming voor: het bij elkaar zetten van duivers (doffers) en duivinnen? [N 93 (1983)]
III-2-2, III-3-2
|
32684 |
koppelhaak, koppelketting |
trekhaak:
trękhǭk (L374p Thorn)
|
De in dit lemma verenigde termen betreffen het verbindingsstuk ( + evt. onderdelen) tussen het zwenghout van het trekdier en de kam of stelboog. Dat was meestal - en vooral bij de oude voetploeg - een korte ketting met een haak aan de uiteinden. Vaak echter bestond dit koppelstuk uit twee haken, twee ringen of een haak en een ring die onderling door een draaihaak verbonden waren, of kon volstaan worden met een haak, een open schakel of een ring zonder meer. Bij de latere ijzeren wentelploeg met voorkar kon het zwenghout rechtstreeks aan de haak van de stelboog worden vastgemaakt. Sommige opgaven benoemen dan ook de vaste haak die deel uitmaakt van de grindelstang ofwel de tot de breedteregeling behorende beweegbare haak. De bovengenoemde of een daarop gelijkende ketting werd - en enkele van de onderstaande termen wijzen daar al op - eveneens gebruikt om de eg met het zwenghout te verbinden. Men zie daarom ook het lemma Egketting ca. [JG 1b + 1e + 2c; JG 2b-4, 2c; N 11, 35; N 11 A, 95b + 99c]
I-1
|
27403 |
koppeling |
koppeling:
koppeling (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Eisden])
|
Koppeling, bestaande uit haak en oog, waarmee mijnwagens aan elkaar worden gekoppeld. [N 95, 678; monogr.; Vwo 12; Vwo 261; Vwo 454]
II-5
|
33967 |
koppelteugel, koppelstang |
koppelijzer:
kǫpǝlizǝr (L374p Thorn
[(stang met aan weerskanten een knevel)]
)
|
Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36]
I-10
|
19325 |
koppig |
koppig:
koppig (L374p Thorn),
kø̜pex (L374p Thorn),
steeg:
stē̜x (L374p Thorn),
steendig, steentig:
stɛnjex (L374p Thorn),
stijfkoppig:
stiefkəppig (L374p Thorn),
wars:
wɛs (L374p Thorn)
|
[JG 1a; A 48A, 41a; N 8, 64h]vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)]
I-9, III-1-4
|