e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koperwiek kopertets: koapertets (Thorn), koperwiek: koaperwiek (Thorn) koperwiek (21 lijkt op zanglijster [019], maar met rossige plek op zij en vleugel; alleen op trek en s winters, meestal in grote troepen; roep schril [srieieieie]; zachte zang [N 09 (1961)] III-4-1
kophout kophout: kophǫwt (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]) Een stijl met daarop een plankje of een stuk halfhout. Het geheel kan worden gebruikt als voorlopige ondersteuning in een kerf. Zie de semantische toelichting van de lemmata Inkerven en Kerf. [N 95, 492; N 95, 330; monogr.] II-5
kopje tas: tas (Thorn) een kop koffie [SGV (1914)] III-2-1
kopnet kopnet: kǫpnęt (Thorn), vliegennet: [vliegennet] (Thorn) Vliegennet dat alleen over het hoofd van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83a] I-10
koppel paar: Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst:  ei paar (Thorn) Wat is de dialectbenaming voor: een paar? [N 93 (1983)] III-3-2
koppelen koppelen: koppele (Thorn), paren: Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst:  paare (Thorn) koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 87 (1981)] || Wat is de dialectbenaming voor: het bij elkaar zetten van duivers (doffers) en duivinnen? [N 93 (1983)] III-2-2, III-3-2
koppelhaak, koppelketting trekhaak: trękhǭk (Thorn) De in dit lemma verenigde termen betreffen het verbindingsstuk ( + evt. onderdelen) tussen het zwenghout van het trekdier en de kam of stelboog. Dat was meestal - en vooral bij de oude voetploeg - een korte ketting met een haak aan de uiteinden. Vaak echter bestond dit koppelstuk uit twee haken, twee ringen of een haak en een ring die onderling door een draaihaak verbonden waren, of kon volstaan worden met een haak, een open schakel of een ring zonder meer. Bij de latere ijzeren wentelploeg met voorkar kon het zwenghout rechtstreeks aan de haak van de stelboog worden vastgemaakt. Sommige opgaven benoemen dan ook de vaste haak die deel uitmaakt van de grindelstang ofwel de tot de breedteregeling behorende beweegbare haak. De bovengenoemde of een daarop gelijkende ketting werd - en enkele van de onderstaande termen wijzen daar al op - eveneens gebruikt om de eg met het zwenghout te verbinden. Men zie daarom ook het lemma Egketting ca. [JG 1b + 1e + 2c; JG 2b-4, 2c; N 11, 35; N 11 A, 95b + 99c] I-1
koppeling koppeling: koppeling (Thorn  [(Maurits)]   [Eisden]) Koppeling, bestaande uit haak en oog, waarmee mijnwagens aan elkaar worden gekoppeld. [N 95, 678; monogr.; Vwo 12; Vwo 261; Vwo 454] II-5
koppelteugel, koppelstang koppelijzer: kǫpǝlizǝr (Thorn  [(stang met aan weerskanten een knevel)]  ) Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36] I-10
koppig koppig: koppig (Thorn), kø̜pex (Thorn), steeg: stē̜x (Thorn), steendig, steentig: stɛnjex (Thorn), stijfkoppig: stiefkəppig (Thorn), wars: wɛs (Thorn) [JG 1a; A 48A, 41a; N 8, 64h]vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)] I-9, III-1-4