e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kousenband bindel: binjel (Thorn), kousenbindel: kousebinjel (Thorn) kousenband [N 07 (1961)] III-1-3
kouter kouter: kǫu̯tǝr (Thorn) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kouwe drukte bohei (rh.): behèj (Thorn, ... ) drukte maken voor niets [N 85 (1981)] || drukte voor niets, kouwe drukte [bezwaai, pehaai, poehaai, behaai] [N 85 (1981)] III-1-4
kraag opvulling: ǫp˲vø̜leŋ (Thorn) Cirkelvormig bord om de hals of baan van de as heen. Zie ook afb. 46. [N O, 10o] II-3
kraag van een kraagmantel pelerinetje (<fr.): pelerinke (Thorn) kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)] III-1-3
kraagmantel vrouwluimantel: vrouliemantjel (Thorn) kraagmantel (vero) [kariek, karrik] [N 23 (1964)] III-1-3
kraagschroef tire-fondbout: terǝfōnbǫwt (Thorn  [(Maurits)]   [Emma]) Grote houtschroef waarvan het bovengedeelte de railvoet op de dwarsligger houdt. Het woordtype "telefoonbout" uit Q 113 en Q 121b voor respektievelijk de mijnen Emma en Willem-Sophia is een volksetymologische verbastering van "tire-fondbout". [N 95, 712; Vwo 453; Vwo 784] II-5
kraaien, gezegd van de haan kraaien: kręi̯ǝ (Thorn) [N 19, 49; Vld.; monogr.] I-12
kraakbeen knoers/knors: knòrs (Thorn), knórs (Thorn) kraakbeen [SGV (1914)] || kraakbeen [noerz, knorzel, knoezelbeen] [N 10a (1961)] III-1-1
kraaltjes kraaltjes: krelkəs (Thorn) kraaltjes [RND] III-3-2