e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paarderuif reep: rɛi̯p (Thorn) Het samenstel van latten, gelijkend op een ladder, dat in schuine stand wordt aangebracht boven de paardekrib en waaruit de paarden langzaam het hooi (soms ook gras) kunnen eten. De benamingen met krib zijn waarschijnlijk oneigenlijk gebruikt (vergelijk het woordtype hooikrib) of men kende ter plaatse oorspronkelijk geen ruif. Zie ook de toelichting bij het lemma "ruif voor de koeien" (2.2.19). Zie voor de fonetische documentatie van (krib) het lemma "paardekrib" (2.3.3) en voor (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3, nr. 4.1.2. In de kaart zijn de ruif-, reep- en roop-opgaven aangevuld met die uit de lemma''s "ruif voor de koeien" (2.2.19) en "schaapsruif" (2.4.13). [N 5A, 59a en 59b; A 14, 13; L 42, 3; L 45, 12; monogr.] I-6
paardestal paardsstal: pē̜ ̞rs[stal] (Thorn) De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a] I-6
paardestal ondergronds paardstal: pę̄rstal (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]) Ondergrondse paardestal. Voorheen werden bij het transport van kolen ondergronds paarden gebruikt. Deze paarden bleven ondergronds in een aparte stal. [N 95, 935] II-5
paardetuig paardsgeschier: pē̜rs˲gǝšī̄r (Thorn), paardsgetuig: pē̜rs˲gǝtȳx (Thorn), scheepsgetuig: šēps˲gǝtȳx (Thorn), stek: štɛk (Thorn) [N 98, 52; monogr.]De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.] I-10, II-8
paardezuring paardszurkel: idiosyncr.  paerszurkel (Thorn), spel: WLD  spel (Thorn) Paardezuring (rumex aquaticus). De onderste bladeren zijn aan hun voet, bij de bladsteel, diep ingesneden (hartvormig). De bloemdekslippen, die de vruchtjes omgeven, hebben geen van alle een knobbeltje aan hun voet. De onderste bladeren hebben een iets op [N 92 (1982)] III-4-3
paardsknecht, eerste knecht bouwmeester: bǫu̯męi̯stǝr (Thorn), paardsknecht: pɛ̄rs[knecht] (Thorn) Bij grote bedrijven was er vaak een eerste en een tweede paardsknecht; de eerste ploegde, egde, enz.; de tweede deed meer het vuile werk: mest rijden, stallen schoonmaken enz. (L 322). Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1a; monogr.] I-6
paars, violet violet: flèt (Thorn) paars [SGV (1914)] III-4-4
paarse dovenetel paarse netel: pārsǝ nētǝl (Thorn) Lamium purpureum L. De dovenetelsoort (zie het lemma Dovenetel, Algemeen) met lichtpaarse bloemen. Deze soort komt zeer algemeen voor op bouwland, in moestuinen en wegbermen en wordt 10 tot 30 cm hoog. De plant bloeit van maart tot oktober. Als de opgave identiek is aan die van het lemma Dovenetel, Algemeen, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. Dit lemma kan alleen gelezen worden als aanvulling op het lemma Dovenetel, Algemeen. [A 13, 12b; A 60A, 75; monogr.] I-5
paasbiecht paasbiecht: paosbeecht (Thorn) De Paasbiecht. [N 96D (1989)] III-3-3
paaseieren zoeken paaseieren rapen: paoseier raape (Thorn), paoseijer raape (Thorn) Het gebruik om paaseieren te zoeken/rapen op Paaszaterdag, wanneer de uit Rome teruggekeerde klokken geluid hebben. [N 96C (1989)] III-3-2