18868 |
razen en tieren |
tekeergaan:
tekeergaon (L374p Thorn),
tekiêrgaon (L374p Thorn)
|
luidruchtig uiting geven aan woede [razen, tieren, tekeergaan, tobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19120 |
razend van woede |
dol:
dul (L374p Thorn),
woedend:
woedentj (L374p Thorn)
|
razend van woede, zeer woedend [dol, dul] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17902 |
recht vooruitstoten met de armen |
stuiken:
stoewke (L374p Thorn)
|
stoten: met de armen recht vooruit stoten [stuike] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17674 |
rechte, vormeloze benen |
spillebenen:
spillebein (L374p Thorn)
|
benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33764 |
rechterkant van het paard |
van de hand:
van dǝ hantj (L374p Thorn)
|
Tegenovergestelde kant van de plaats waar de voerman gaat. [N 8, 9 en 10]
I-9
|
24975 |
rechtop |
fiks:
fiks (L374p Thorn),
rechtop:
regtop (L374p Thorn)
|
rechtopstaand, recht omhoog staand [fiks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21720 |
rechtspreken |
recht (zn.)?:
recht (L374p Thorn),
rechtspreken:
regt sprèèke (L374p Thorn)
|
rechtspreken [rechten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18961 |
rechtvaardig |
gerechtig:
gerechtig (L374p Thorn),
rechtvaardig:
rechtvèèrdig (L374p Thorn)
|
handelend naar recht en billijkheid, rechtvaardig [gerecht, gerechtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24082 |
rector |
rector (lat.):
rekter (L374p Thorn)
|
Een rector, de geestelijk leider van een klooster of gesticht. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
28488 |
redcel |
redcel:
redcel (L374p Thorn)
|
Gewone werkbijcel die ontwikkeld wordt tot koninginnecel of moerdop, als het bijenvolk moerloos is geworden of dreigt te worden. Deze redcel of nooddop wordt midden op de raat gebouwd. [N 63, 26b; Ge 37, 50]
II-6
|