e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
riem kuilriem: kulrēm (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]), riem: rēm (Thorn  [(Maurits)]   [Zwartberg, Waterschei]) De riem waarmee de broek wordt opgehouden en waaraan de accu van de petlamp wordt bevestigd. [N 95, 62; monogr.] II-5
riet riet: reet (Thorn), idiosyncr.  reet (Thorn), WLD  r.eet (Thorn) riet [SGV (1914)] || Riet (phragmites communis 80 tot 135 cm grote plant. De plant heeft een kruipende wortelstok en dikwijls bovengrondse uitlopers; de bladeren zijn breed en spits, de randen zijn ruw aan de voet met een haarkrans; de aartjes bevinden zich in een grote, st [N 92 (1982)] III-4-3
rietgors rietvink: reetvink (Thorn, ... ) rietgors || rietgors (15 man heeft zwarte kop en bef; woont bij het water; veel in riet; is algemeen; trekt ook wel; roep [tsiep]; zang stotterend [tjip...tjip...tjip...tji-di-di] [N 09 (1961)] III-4-1
rietvoorn rietruts: WLD  reetrəts (Thorn) Hoe noemt u de rietvoorn: lijkt sterk op de blankvoorn. De rugvin is sterk naar achteren geplaatst en de mondspleet is steil naar boven gericht. De vinnen zijn rood en de goudkleurige ogen hebben vaak een rode vlek. Hij wordt veel gevangen door hengelaars [N 83 (1981)] III-4-2
rij mesthoopjes tijl: tīl (Thorn) Meestal wordt de mest op het land in hoopjes van de kar afgetrokken. Deze hoopjes vormen samen een aantal evenwijdige rijen. Van de benamingen voor een rij mesthoopjes zijn er enkele mogelijk (ook) van toepassing op een ononderbroken streep mest, zoals bedoeld met de termen aan het einde van het lemma. Voor het [... [N 11, 19; N 11A, 20c; N M, 11 add.; A 9, 31 add.; monogr.] I-1
rij van de bovenste laag rij: rīi̯ (Thorn) Elk van de twee rijen waardoor de bovenste laag van het dorsbed wordt gevormd. [N 14, 19; JG 2c; monogr.] I-4
rij, wiers vol: vol (Thorn) De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.] I-3
rijbroek rijboks: rieboks (Thorn) rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)] III-1-3
rijden rijden: rieje (Thorn, ... ), varen: vaare (Thorn) zich voortbewegen in of op een voertuig (rijden, varen) [N 90 (1982)] III-3-1
rijen onder de rij liggen: ǫŋǝr dǝ ri legǝ (Thorn) Met de scherprij bepalen waar de steen arm of rijk is en bij uitbreiding ook controleren of het maalvlak van de steen na het scherpen de goede vorm heeft gekregen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛscherprijɛ.' [N O, 34i] II-3