id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24235 | roek | kraan: kraon (Thorn), kròòn (Thorn), raaf: raaf (Thorn) | roek || roek (46 bekende vogel; zwart met paarsige glans; kale rand boven aan de snavel; broedt in kolonies; leeft in troepen; roep [kao-kao-kao], [waaak] [N 09 (1961)] III-4-1 |
21938 | roekoeën | roekoeken: Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst: roekoeke (Thorn) | Hoe noemt men het geluid dat de duiven maken - de/het ....... bijv. de duiven zijn aan het ......... [N 93 (1983)] III-3-2 |
34552 | roep- en lokwoord voor de gans | wiele, wiele: wilǝ, wilǝ (Thorn) | Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6] I-12 |
34528 | roep- en lokwoord voor de kip | tiet, tiet, tiet: tii̯t, tii̯t, tii̯t (Thorn), tit, tit, tit (Thorn) | Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.] I-12 |
34218 | roep- en lokwoord voor de koe | hier moer, hier moer: hɛi̯ mǭr hɛi̯ mǭr (Thorn), kom dè, kom dè: kǫm dɛ kǫm dɛ (Thorn) | Men roept de koe naast de algemene benamingen koe, muk enzovoorts ook met het noemen van de kleur, b.v. zwarte en met een eigennaam als Lies en Berta. [N C, 16; VC 14, 2a (r] I-11 |
34529 | roep- en lokwoord voor het kuiken | kuik, kuik, kuik: kyk, kyk, kyk (Thorn) | [N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.] I-12 |
34377 | roep- en lokwoord voor het varken | kuus, kuus, kuus: kys, kys, kys (Thorn) | In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r] I-12 |
34442 | roep- en lokwoorden voor het lam | sik, sik: sek, sek (Thorn) | [N 19, 74b; VC 14, 2k (R] I-12 |
34441 | roep- en lokwoorden voor het schaap | sik, sik: sek, sek (Thorn) | [N 19, 74a; VC 14, 2j (R] I-12 |
21362 | roepen | hel (bn.): hèl (Thorn), roepen: roope (Thorn), ropə (Thorn) | op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)] || roepen (geen context) [DC 38 (1964)] III-3-1 |