22034 |
samentrekken van de vleugels |
vallen:
Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst:
valle (L374p Thorn)
|
Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: het samentrekken van de vleugels bij het vallen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23642 |
sanctus |
sanctus (lat.):
sanctus (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
Het (vaste) misgezang dat op de prefatie volgt, het sanctus. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24682 |
sap in planten |
sap:
ideosyncr.
saap (L374p Thorn),
WLD
sap (L374p Thorn)
|
Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33584 |
sap van een vrucht |
sap:
ideosyncr.
saap (L374p Thorn, ...
L374p Thorn),
WLD
saap (L374p Thorn),
sap (L374p Thorn)
|
Het sap van een vrucht (sap, tocht). [N 82 (1981)] || Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
I-7
|
21028 |
saus |
saus:
sààws (L374p Thorn)
|
saus [RND]
III-2-3
|
19572 |
sauslepel |
sauslepel:
sauslieëpel (L374p Thorn)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21025 |
savooiekool |
savooiekool:
ideosyncr.
savoojekool (L374p Thorn),
savooiemoes:
savoje moos (L374p Thorn, ...
L374p Thorn),
WLD
savoajemoos (L374p Thorn)
|
[N Q (1966)]De witgele sluitkool met gekrulde bladeren; savooikool, die zeer dicht geplant wordt en zonder vaste krop geoogst (schelk). [N 82 (1981)] || savooie kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
23230 |
scapulier |
scapulier:
enne sjabbeleer (L374p Thorn),
sjabbeleer (L374p Thorn),
sjappeleer (L374p Thorn)
|
Een scapulier of skapulier: lapjes gewijde stof, door linten of band met elkaar verbonden en (door leken) onder de kleding op borst en rug gedragen [schabbelier, sjabbeleer?]. [N 96B (1989)] || Scapulier (schouderkleed) [skabbeleer]. [N 07 (1961)]
III-3-3
|
23749 |
scapuliermedaille |
scapuliermedaille (<fr.):
sjabbeleermedaaliej (L374p Thorn)
|
Een scapuliermedaille, de latere vervanger van het stoffen scapulier. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31806 |
schaaf |
schaaf:
šāf (L374p Thorn)
|
Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.]
II-12
|