25043 |
schaduw, lommer |
scheem:
nə šjeem (L374p Thorn),
sjeem (L374p Thorn),
sjéém (L374p Thorn)
|
(de) schaduw [DC 23 (1953)] || schaduw [SGV (1914)] || schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
27639 |
schaft |
botteren:
botǝrǝ (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits]),
botterham:
botram (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Domaniale]),
schoft:
šoft (L374p Thorn)
|
De invuller uit Q 121c merkt voor de Domaniale mijn op dat de schaft duurde van half elf tot kwart voor elf. [N 95, 55; N 95, 53a; N 95, 53b; N 95, 50; monogr.; Vwo 494; Vwo 498; Vwo 679] || Werkpauze van de arbeiders in de steen- en pannenbakkerijen om de maaltijd te gebruiken. [N 98, 10; monogr.]
II-5, II-8
|
27640 |
schaftboterhammen |
botterhammen:
botramǝ (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Laura, Julia]),
(enk)
bǫtǝrham (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Boterhammen die mee ondergronds werden genomen. "Dobbelen" waren dubbele boterhammen die men at tijdens de pauze. [N 95, 51; monogr.]
II-5
|
21092 |
schaften |
botteren:
bǫtǝrǝ (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits]),
pozen:
pauze (L374p Thorn),
schaften:
sjafte (L374p Thorn, ...
L374p Thorn,
L374p Thorn,
L374p Thorn),
šaftǝ (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits]),
schoften:
šoftǝ (L374p Thorn)
|
het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)] || Schaften, eten. Volgens de respondenten in Q 15, Q 113a en Q 117a gebeurde het "schaften" bovengronds en het "botteren" ondergronds. [N 95, 50; N 95, 53a; N 95, 53b; monogr.; Vwo 495; Vwo 499; Vwo 680; Vwo 690] || Werkpauze houden om de maaltijd te gebruiken. In Q 83 had men geen vaste tijd om te schaften. Men zei daar: ze eten op hun uur (z\ ē̜t\n ǫp hø ̞n ū.r). [N 98, 9; monogr.]
II-5, II-8, III-3-1
|
27683 |
schaftlokaal |
eetboede:
ę̄tbut (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Domaniale]),
schaftlokaal:
šaflokāl (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits]),
šaftlokāl (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Lokaal waar men de boterhammen verorbert. [N 95, 6]
II-5
|
21483 |
schafttijd |
eten:
no. əd ɛ.tə (L374p Thorn)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
sjanj (L374p Thorn)
|
Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34431 |
schapen hoeden |
hoeden:
hø̄i̯ǝ (L374p Thorn)
|
Bedoeld wordt het laten grazen van de schapen, terwijl men ze bijeenhoudt. [N 77, 49; N 78, P 188 add.; monogr.]
I-12
|
34432 |
schapen naar de graasplaats leiden |
naar de wei brengen:
nǭ dǝ węi̯ breŋǝ (L374p Thorn)
|
[N 77, 51]
I-12
|
34426 |
schapenscheerder |
schaapscheerder:
šǭpšē̜rdǝr (L374p Thorn)
|
Persoon die beroepsmatig schapen scheert. Volgens de informant van L 265 (Meijel) kan de schapenscheerder ook de schapenboer zelf zijn. [N 77, 47]
I-12
|