e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaduw, lommer scheem: nə šjeem (Thorn), sjeem (Thorn), sjéém (Thorn) (de) schaduw [DC 23 (1953)] || schaduw [SGV (1914)] || schaduw (lommer) [RND] III-4-4
schaft botteren: botǝrǝ (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]), botterham: botram (Thorn  [(Maurits)]   [Domaniale]), schoft: šoft (Thorn) De invuller uit Q 121c merkt voor de Domaniale mijn op dat de schaft duurde van half elf tot kwart voor elf. [N 95, 55; N 95, 53a; N 95, 53b; N 95, 50; monogr.; Vwo 494; Vwo 498; Vwo 679] || Werkpauze van de arbeiders in de steen- en pannenbakkerijen om de maaltijd te gebruiken. [N 98, 10; monogr.] II-5, II-8
schaftboterhammen botterhammen: botramǝ (Thorn  [(Maurits)]   [Laura, Julia]), (enk)  bǫtǝrham (Thorn  [(Maurits)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) Boterhammen die mee ondergronds werden genomen. "Dobbelen" waren dubbele boterhammen die men at tijdens de pauze. [N 95, 51; monogr.] II-5
schaften botteren: bǫtǝrǝ (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]), pozen: pauze (Thorn), schaften: sjafte (Thorn, ... ), šaftǝ (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]), schoften: šoftǝ (Thorn) het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)] || Schaften, eten. Volgens de respondenten in Q 15, Q 113a en Q 117a gebeurde het "schaften" bovengronds en het "botteren" ondergronds. [N 95, 50; N 95, 53a; N 95, 53b; monogr.; Vwo 495; Vwo 499; Vwo 680; Vwo 690] || Werkpauze houden om de maaltijd te gebruiken. In Q 83 had men geen vaste tijd om te schaften. Men zei daar: ze eten op hun uur (z\ ē̜t\n ǫp hø ̞n ū.r). [N 98, 9; monogr.] II-5, II-8, III-3-1
schaftlokaal eetboede: ę̄tbut (Thorn  [(Maurits)]   [Domaniale]), schaftlokaal: šaflokāl (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]), šaftlokāl (Thorn  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Lokaal waar men de boterhammen verorbert. [N 95, 6] II-5
schafttijd eten: no. əd ɛ.tə (Thorn) schafttijd [RND] III-3-1
schande schande: sjanj (Thorn) Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] III-3-3
schapen hoeden hoeden: hø̄i̯ǝ (Thorn) Bedoeld wordt het laten grazen van de schapen, terwijl men ze bijeenhoudt. [N 77, 49; N 78, P 188 add.; monogr.] I-12
schapen naar de graasplaats leiden naar de wei brengen: nǭ dǝ węi̯ breŋǝ (Thorn) [N 77, 51] I-12
schapenscheerder schaapscheerder: šǭpšē̜rdǝr (Thorn) Persoon die beroepsmatig schapen scheert. Volgens de informant van L 265 (Meijel) kan de schapenscheerder ook de schapenboer zelf zijn. [N 77, 47] I-12