25230 |
schuilgaan van de maan |
zit achter de wolken:
de maon zitj achter de wolke (L374p Thorn)
|
baaien van de maan, in de betekenis van de maan gaat schuil in een wolk; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24992 |
schuimen |
schuimen:
sjoeme (L374p Thorn),
sjuume (L374p Thorn)
|
schuim opwerpen, dragen of geven [bedomen, schuimen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19555 |
schuimspaan |
schuimlepel:
sjuumleêpel (L374p Thorn),
schuimslepel:
sjuumslieepel (L374p Thorn)
|
schuimspaan [SGV (1914)] || schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21369 |
schuldig (zijn) |
schuldig (zijn):
sjuldig (L374p Thorn),
sjöldig zeen (L374p Thorn)
|
schuld hebbend aan een overtreding of misdrijf [schuldig, plichtig] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18102 |
schurft |
schurft:
sjurf (L374p Thorn),
sjòrf (L374p Thorn),
sjərft (L374p Thorn)
|
huidziekte, Jeukende ~ veroorzaakt door de schurftmijt; schurft (zeer, rap, krets, rui). [N 84 (1981)] || schurft [SGV (1914)]
III-1-2
|
18951 |
schurk, smeerlap |
deugniet:
deugneet (L374p Thorn),
smeerlap:
smeerlap (L374p Thorn),
smièrlap (L374p Thorn)
|
een persoon die allerlei streken uithaalt met kwade bedoelingen [prul, smeerlap, rakker, deugniet, beest, schobberd, schavuit] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22427 |
schutsboom |
schietboom:
sjeetboam (L374p Thorn),
sjeetboum (L374p Thorn)
|
De lange staak waar bovenop een houten vogel is bevestigd die afgeschoten moet worden [schuttersboom, schutsboom, gaai, gaaipers, pers, wip, sprang]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22824 |
schutter |
schut:
sjöt (L374p Thorn)
|
schutter [RND]
III-3-2
|
19935 |
schuur |
schuur:
šø̄r (L374p Thorn)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|
19869 |
schuurmiddel |
drijszand:
driszantj (L374p Thorn),
klei:
klęj (L374p Thorn),
zand:
zanjt (L374p Thorn)
|
Het schuurmiddel waarmee men de ketel nawreef totdat hij blonk. De meeste invullers gaven als schuurmiddel klei en leem op, maar ook andere middelen werden toegepast. Zo vermeldt de zegsman uit L 374 dat hij "drijszand" gebruikte, fijn metselzand, om de ketel te schuren, terwijl de respondent uit Q 247a "rijnzand" en "klompen" als schuurmiddel kende. De invuller uit Q 196a maakte zijn ketel schoon met zand en een "brik", een uit zachte veldbrandsteen vervaardigde baksteen. In L 379 en L 381b gebruikte men de as die bij het stroopstoken overbleef, om de ketel te schuren. [N 57, 39d] || schuurmiddel om metaal glanzend te maken - zand [DC 15 (1947)]
II-2, III-2-1
|