e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slijmkoek koekje: kø̄kskǝ (Thorn) Koekje dat het kalf bij de geboorte in de bek heeft. [N 3A, 56] I-11
slikken slikken: slikjt (Thorn), slikke (Thorn) slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)] III-2-3
slikvijver slamvijver: slamvīvǝr (Thorn  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) Het afvalwater van de mijn liet men in bassins met overslag bijeenstromen. Het bezinksel, fijn kolenslik, in Limburg ook wel slam genoemd, werd als brandstof verkocht. [N 95, 35; monogr.] II-5
slim loos: lôôas (Thorn), rap: rap (Thorn), schrander: sjrander (Thorn), slim: slum (Thorn, ... ), vlot van begrip: flot van begrip (Thorn) een zeer goed verstand hebbend en zeer vlug van begrip [schrander, slim, hel] [N 85 (1981)] || vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)] || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)] III-1-4
slimmerik fijnoor: fienoor (Thorn) een vindingrijk persoon [fijnaard, finard] [N 85 (1981)] III-1-4
slingeren slingeren: sleŋǝrǝ (Thorn) Het oogsten van honing door middel van een honingslinger. De ramen worden zo geplaatst dat de toplatten achteraan komen. De reden is dat de stand van de cellen van binnen naar buiten wijst, iets schuin omhoog. [N 63, 126; N 63, 123a; JG 1b; Ge 37, 174; monogr.] II-6
slingerhoning slingerhoning: sleŋǝrhōneŋ (Thorn) Honing die geoogst wordt door de raten in een toestel rond te laten slingeren, waardoor de honing uit de raten verwijderd wordt. [N 63, 116c; N 63, 115c; JG 1a; monogr.] II-6
slinken, minder worden minderen: mindere (Thorn), slinken: slinke (Thorn, ... ) minder worden [lamen, lammen, verstillen afreezen] [N 91 (1982)] || minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen] [N 91 (1982)] III-4-4
slinkse streken linken: linke (Thorn) oneerlijk, achterbakse slinkse streken [linken, slenters, slingers, slenders, list, draaiers] [N 85 (1981)] III-1-4
slip slip: slei.p (Thorn), slup (Thorn) afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)] III-1-3