34178 |
slijmkoek |
koekje:
kø̄kskǝ (L374p Thorn)
|
Koekje dat het kalf bij de geboorte in de bek heeft. [N 3A, 56]
I-11
|
20502 |
slikken |
slikken:
slikjt (L374p Thorn),
slikke (L374p Thorn)
|
slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
27703 |
slikvijver |
slamvijver:
slamvīvǝr (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Het afvalwater van de mijn liet men in bassins met overslag bijeenstromen. Het bezinksel, fijn kolenslik, in Limburg ook wel slam genoemd, werd als brandstof verkocht. [N 95, 35; monogr.]
II-5
|
19282 |
slim |
loos:
lôôas (L374p Thorn),
rap:
rap (L374p Thorn),
schrander:
sjrander (L374p Thorn),
slim:
slum (L374p Thorn, ...
L374p Thorn,
L374p Thorn),
vlot van begrip:
flot van begrip (L374p Thorn)
|
een zeer goed verstand hebbend en zeer vlug van begrip [schrander, slim, hel] [N 85 (1981)] || vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)] || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18989 |
slimmerik |
fijnoor:
fienoor (L374p Thorn)
|
een vindingrijk persoon [fijnaard, finard] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28662 |
slingeren |
slingeren:
sleŋǝrǝ (L374p Thorn)
|
Het oogsten van honing door middel van een honingslinger. De ramen worden zo geplaatst dat de toplatten achteraan komen. De reden is dat de stand van de cellen van binnen naar buiten wijst, iets schuin omhoog. [N 63, 126; N 63, 123a; JG 1b; Ge 37, 174; monogr.]
II-6
|
28661 |
slingerhoning |
slingerhoning:
sleŋǝrhōneŋ (L374p Thorn)
|
Honing die geoogst wordt door de raten in een toestel rond te laten slingeren, waardoor de honing uit de raten verwijderd wordt. [N 63, 116c; N 63, 115c; JG 1a; monogr.]
II-6
|
25072 |
slinken, minder worden |
minderen:
mindere (L374p Thorn),
slinken:
slinke (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
minder worden [lamen, lammen, verstillen afreezen] [N 91 (1982)] || minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18969 |
slinkse streken |
linken:
linke (L374p Thorn)
|
oneerlijk, achterbakse slinkse streken [linken, slenters, slingers, slenders, list, draaiers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18228 |
slip |
slip:
slei.p (L374p Thorn),
slup (L374p Thorn)
|
afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)]
III-1-3
|