e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slipjas slippenjas: sluppejas (Thorn) jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] III-1-3
slipjas: spotnamen batsenslager: batsesleiger (Thorn) jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] III-1-3
slippen slippen: (de band) sleptj (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]) Gezegd van een transportband. Een slippende band is gevaarlijk, omdat daardoor brand kan ontstaan (Handb. H. pag. 71). Op de vier Oranje-Nassaumijnen had men volgens de invuller uit Q 113 een afdoend middel voor een slippende transportband: men ging er met een paar man op lopen zodat hij op de rollen werd gedrukt. [N 95, 651] II-5
slobberend geluid maken slobberen: slobǝrǝ (Thorn) Bij het eten een slobberend geluid maken. [N 76, 34] I-12
sloffen sloffen: slo`ofe (Thorn), sloffe (Thorn) sloffen: Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, slerven, klossen). [N 84 (1981)] III-1-2
slok slok: slok (Thorn), slôok (Thorn) teug; Hoe noemt U: De hoeveelheid drank of vloeistof die men in een keer in de mond neemt en doorslikt (teug, slok, zjats) [N 80 (1980)] III-2-3
slokdarm slokdarm: slókderm (Thorn) slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] III-1-1
slons (slodder?) slons: slons (Thorn), slòns (Thorn), sloor: sloar (Thorn), sloâr (Thorn) een haveloze, slordige vrouw [slodder, sloor, slons, luns, klons, slos, lameer] [N 85 (1981)] || slons [SGV (1914)] III-1-4
slootjespringen paalspringen: paolspringe (Thorn), slootjespringen: sleutje springe (Thorn) Slootje springen [pikkelegen, sponselen, kapoetelen]. [N 88 (1982)] III-3-2
slordig nachlssig (du.): naolestig (Thorn), slordig: slordig (Thorn, ... ) onachtzaam of onordelijk in zijn werk of in zijn geheugen [lod, hordsig, slordig] [N 85 (1981)] III-1-4