29408 |
binder |
binder:
benjǝr/benjstǝr (L374p Thorn)
|
Degene die achter de maaier of aflegger aankomt en die de door hem gemaakte geleggen tot schoven bindt. Vergelijk ook het lemma ''aflegger'' (4.4.4). Soms is door de zegsman de opgave van de mannelijke vorm aangevuld met de aanduiding van de vaak voorkomende vrouwelijke vorm; waar deze afleiding onregelmatig is, is deze hier ook aangegeven. [N 15, 15c en 26; monogr.]
I-4
|
34306 |
binnenbeer |
binnenbeer:
benǝbīr (L374p Thorn)
|
Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.]
I-12
|
26142 |
binnenborst |
binnenborst:
benǝbǫrst (L374p Thorn),
borst:
borst (L374p Thorn)
|
De binnenste van de twee korte, zware balken die in de askop zijn bevestigd. [N O, 1e]
II-3
|
26315 |
binnenreep, binnenketting |
zakkenreep:
zakǝriǝp (L374p Thorn)
|
De luireep waarmee de zakken, binnen de windmolen, worden opgetrokken en neergelaten. Zie ook afb. 65. [N O, 25c]
II-3
|
26139 |
binnenroede |
binnenroede:
be ̞nǝrōj (L374p Thorn)
|
De roede die zich het dichtst bij de molenromp bevindt. [N O, 1b; N O, 6c]
II-3
|
21820 |
binnensmonds praten |
murmelen:
mormele (L374p Thorn),
prevelen:
preevele (L374p Thorn)
|
binnensmonds praten [prevelen, pruttelen, murmelen, rullen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18225 |
binnenstebuiten |
achterstevoor:
⁄t eggelste veur (L374p Thorn),
averechts:
averechts (L374p Thorn),
binnenstebuiten:
bènnelste boete (L374p Thorn)
|
binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk [krang(s), averechts, auws] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18529 |
binnenzak |
binnentas:
bènnetes (L374p Thorn)
|
binnenzak van een jas [binnetes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22689 |
bioscoop |
bioscoop:
bioskoop (L374p Thorn),
cinema:
cinema (L374p Thorn)
|
Het theater waarin men films vertoont [cimma, cinema]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
24075 |
bisdom |
bisdom:
bisdòm (L374p Thorn)
|
Een bisdom of diocees. [N 96D (1989)]
III-3-3
|