e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spilgat in de ijzerbalk, schaarde kalf: kǭf (Thorn) Gat in de ijzerbalk, waarin het bovenste uiteinde van het staakijzer draait. Het spilgat is zo geconstrueerd, dat het staakijzer er op eenvoudige wijze uit verwijderd kan worden. Doorgaans bestaat de lagering van de tap van het staakijzer uit één of twee blokken hout, waarvan er één gemakkelijk uitgelicht kan worden. Zie ook afb. 61 en het lemma ɛnootɛ.' [N O, 14j] II-3
spin spin: spen (Thorn), spin (Thorn, ... ), ’n spin (Thorn) spin [RND], [SGV (1914)] || spin [spinnekop, spinnenbijter, vrijer] [N 26 (1964)] III-4-2
spinnen spinnen: spenǝ (Thorn), ideosyncr.  spinne (Thorn) De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || Hoe noemt u een snorrend, brommend geluid maken, van katten, meestal ten teken van welbehagen (korzen, spinnen, ronken, snurken, snorren, minzen) [N 83 (1981)] II-7, III-2-1
spinnenweb liefste: (?? - moeilijk leesbaar)  leefstes (Thorn), spinnengeweb: spinnegeweb (Thorn), spinnenweb: spenəwɛp (Thorn) spinnenweb [RND] || spinneweb [spinnegeweef, -gewep, -kop] [N 26 (1964)] III-4-2
spinnewiel spoel: spōl (Thorn) Toestel om vlas, wol en soms ook andere vezelsoorten te spinnen. Men kent verschillende soorten spinnewielen. Er zijn er waarbij de spil met kam of vleugel boven het wiel is ingebouwd en waarbij de voet een schijfvormig, horizontaal blokje op vier (soms drie) pootjes is. Dit is het zogenaamde blokwiel of de blokspoel. Verder is er een model waarbij de spil naast het wiel is gebouwd. In het rechthoekige, schuingerichte blokje steken drie poten die zich lijken schrap te zetten. Vandaar ook wel benamingen als geit en germ. Een derde model met spil en vleugel naast het wiel en waarbij het dragende gedeelte een rechthoekig raam is, komt niet zoveel voor (Weyns, pag. 843). Dit is het zogenoemde raamwiel. Bij de blokspoel draait het grote wiel vlak voor de spinster of spinner. Het spinmechanisme staat midden boven het wiel ter hoogte van de borst van degene die spint. De blokspoel werd in de jaren 1940-1945 populair. Ze heeft maar de helft staanplaats nodig vergeleken met de ø̄lange spoelø̄ (informant van L 320a). Ze kon in kleine ruimtes zoals die op binnenschepen worden gebruikt (Weyns, pag. 843). Vandaar ook de benaming schippersspoel. Ook de benaming bok duidt op het model ø̄blokspoelø̄. De benamingen bok, geit en germ zijn vergelijkenderwijs ontstaan door de bepaalde vorm van het spinnewiel. Zie afb. 50. [N 34, A; N 5A (I] II-7
spint, zachte houtlaag onder de schors spint: ideosyncr.  spint (Thorn), WLD  spintj (Thorn) De jonge zachte houtlaag onder de schors (spint, bast). [N 82 (1981)] III-4-3
spiraalboor spiraalboor: spirālboar (Thorn  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Het boorijzer van een draaiende boormachine, volgens een invuller uit Q 121 alleen gebruikt om in kolen te boren. Aan de zijde ervan zijn spiraalvormige windingen aangebracht die het gruis dat bij het boren ontstaat, uit het boorgat schuiven. Zie ook het lemma Boormachine. [N 95, 804; monogr.] II-5
spitskool spitskool: ideosyncr.  spitskool (Thorn), WLD  spitskoal (Thorn) De koolsoort met puntig toelopende kroppen; spitskool (spitskool, suikertop, kegel). [N 82 (1981)] I-7
spitsmuis spitsmuis: ideosyncr.  spitsmoes (Thorn), veldmuis: WLD  veldjmoes (Thorn) Hoe noemt u het insektenetend diertje, veel op een muis lijkend, met spitse kop, dunne poten en een vrij lange staart (spitsmuis, dol, aardbol) [N 83 (1981)] III-4-2
spitsroeden lopen spitsroede(n) lopen: spitsrooj laope (Thorn), spitsroeden lopen: spitsrooje loupe (Thorn) Tussen twee rijen mensen lopen die een stok hebben en daarmee slaan [door de cordons lopen, door de kardouzen moeten, spitsroeden lopen, spitskar]. [N 88 (1982)] III-3-2