20338 |
stiefouders |
stiefouders:
steegaojərs (L374p Thorn)
|
stiefouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20339 |
stiefvader |
stiefvader:
steegvadər (L374p Thorn)
|
stiefvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20342 |
stiefzoon |
stiefzoon:
steegzoon (L374p Thorn)
|
stiefzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
19308 |
stiekem |
heimelijk:
heimelik (L374p Thorn, ...
L374p Thorn),
lopend:
loependj (L374p Thorn),
onverhoeds:
onverheuds (L374p Thorn),
stiekem:
stiekem (L374p Thorn),
stiekum (L374p Thorn),
stilletjes:
stilkes (L374p Thorn)
|
boosaardige streken in het geheim bedrijvend [heimelijk, geniepig, gniep, stiekem] [N 85 (1981)] || heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)] || niet laten blijken dat iets bekend is of plaats vindt, in het geheim dingen doend [stiekem, heimelijk, tersmuiks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23552 |
stiekem uit de ampullen drinken |
miswijn keuren:
meswien käore (L374p Thorn)
|
Stiekem uit de ampullen drinken [pölle köäre?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34050 |
stier |
stier:
stīr (L374p Thorn),
var:
vɛr (L374p Thorn)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
scheef:
scheif henj (L374p Thorn)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19327 |
stijfkop |
stijfkop:
stiefkop (L374p Thorn),
stijfkoppig:
stiefkəppig (L374p Thorn)
|
iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19328 |
stijfkoppig |
stijfkoppig:
stiefkəppig (L374p Thorn),
stug:
stug (L374p Thorn),
wars:
wèès (L374p Thorn)
|
koppig zijn, steeds vasthoudend aan eigen wil of inzicht [bokken, koppen] [N 85 (1981)] || niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27896 |
stijl, stempel |
ijzeren stijl:
īzǝrǝ [stijl] (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits]),
stijl:
stīl (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Algemene benaming voor het verticaal of haaks op de laag geplaatste houten of metalen steunelement in mijngangen en winplaatsen. De invuller uit Q 3 kent twee soorten stijlen: de "stempel" die in galerijen en pijlers wordt gebruikt en de "montant" die alleen in galerijen wordt toegepast. Volgens de respondent uit L 417 is de "stempel" van hout, de "montant" van ijzer. Een ijzeren stijl voor in de pijler is naar zijn zeggen het "mannetje". Het woordtype "apôye" is van toepassing op een houten stijl, meestal vervaardigd uit denne- of eikehout (Vanwonterghem pag. 49). [N 95, 292; N 95, 333; N 95, 290; Vwo 62; Vwo 387; Vwo 529; Vwo 530; Vwo 746; Vwo 747; Vwo 758; Vwo 780; Vwo 781]
II-5
|