33595 |
tros vruchten |
trosje:
ideosyncr.
tröske (L374p Thorn)
|
Een tros van twee of meer vruchten (resel, rist, tros, klis, trobbel, trossel, troppel, ritsel, bak, trochel). [N 82 (1981)]
I-7
|
33959 |
trossen |
kwasten:
kwastǝ (L374p Thorn)
|
Gekleurde kwasten boven op het haam. [N 13, 13]
I-10
|
19317 |
trots |
groots:
greuts (L374p Thorn),
grèùəts (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
het doen blijken van het gevoel dat men meer is dan anderen [trots, trotsheid] [N 85 (1981)] || vervuld en blijk gevend van een gevoel van meerderheid boven anderen [groots, fier, trots, heel, freet, moedig, moetig,glorieus] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19318 |
trotsheid |
trots:
trots (L374p Thorn)
|
het doen blijken van het gevoel dat men meer is dan anderen [trots, trotsheid] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20428 |
trouwboekje |
trouwboekje:
trouwbeukske (L374p Thorn)
|
het trouwboekje [trouwbusj-je] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20384 |
trouwen |
trouwen:
trouwe (L374p Thorn, ...
L374p Thorn,
L374p Thorn)
|
de plechtigheid waarbij het samenleven van een man en een vrouw wettelijk geregeld wordt [huwelijk, trouw, trouwerij] [N 87 (1981)] || door het huwelijk verenigd worden; trouwen [sjanken, sanksen, berinnen, trouwen] [N 87 (1981)] || Trouwen, mensen in de echt verbinden [trouwe]. [N 96D (1989)]
III-2-2, III-3-3
|
20373 |
trouwkostuum bruidegom |
bruidspak:
broedspak (L374p Thorn)
|
het bruidspak van de man [broedsantsoch, broeds-mantoer] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
18690 |
trouwpak |
bruidspak:
broedspak (L374p Thorn),
trouwpak:
trouwpak (L374p Thorn)
|
trouwkostuum [t trouwdinge, trouwpak] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20176 |
trouwring |
trouwring:
trouwringk (L374p Thorn)
|
een trouwring [N 96D (1989)]
III-2-2
|
18169 |
trui |
pullover:
pullover (L374p Thorn),
trui:
trui (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
damestrui, kledingstuk zonder knopen [N 23 (1964)] || trui [maljo, sjtump, tricot] [N 23 (1964)]
III-1-3
|