20116 |
turfmolm |
molm:
mölm (L374p Thorn),
mø̜lm (L374p Thorn)
|
[SGV (1914)]Afval van turf, losse rommel, boomaarde. In dit lemma zijn de opgaven van de enquête S samengevoegd met de opgaven van de enquêtevraag I, 32. Men moet wel beseffen dat hierdoor verschillende soorten molm aangeduid kunnen worden. Maar in beide enquêtes werd duidelijk gevraagd naar de "turfmolm"; vandaar dat beide vragen hier verwerkt zijn. [I, 32; S 24]
I-7, II-4
|
27830 |
tussengalerij |
tussengalerij:
tøsǝgalǝri (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Galerij die in de strijrichting van de koollaag wordt gedreven tussen twee verdiepingen in. [N 95, 375; monogr.]
II-5
|
21491 |
tussenpersoon |
maquignon (fr.):
makkeljon (L374p Thorn)
|
een tussenpersoon in de handel (van producent naar winkelier) [makkeljon] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
28517 |
tuten |
tuten:
tȳtǝ (L374p Thorn)
|
Het geluid dat de koningin maakt die haar cel reeds verlaten heeft. Op het doffe kwaken van de ongeboren koninginnen antwoordt de pas uitgelopen koningin met een hoog tutend geluid. Dit is het teken dat zij er is. Zij zal proberen zo spoedig mogelijk de nog in de cellen opgesloten koninginnelarven te doden. Dit wordt echter verhinderd door de werkbijen. Het tuten is voor de imker een zeker teken dat er de volgende dag of op zijn laatst nog een dag later een nazwerm zal afkomen. [N 63, 33a; N 63, 32a; N 63, 33b; Ge 37, 42]
II-6
|
22039 |
tweede ei |
tweede ei:
Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst:
twiədje ei (L374p Thorn)
|
Hoe heet verder: het tweede ei? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
32960 |
tweede grasoogst |
nagras:
nǭgrās (L374p Thorn)
|
Het gras dat de koeien afgrazen als ze voor de tweede maal in de wei lopen. [N 14, 129b]
I-3
|
23251 |
tweede luiden voor de mis |
trumpen:
trumpe (L374p Thorn)
|
Het tweede luiden vóór de hoogmis [tezamen luiden, tsezame loeë]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20427 |
tweeling |
tweeling:
twiǝleŋ (L374p Thorn)
|
De woordtypen tweeling, tweerling, kweeling, koppel en de meervoudige begrippen als twee lammetjes duiden op twee schapen, maar tweelingslam, tweelinglam, tweelingslammetje, tweelingsschaap en tweerlinglam wijzen op één lam van een tweeling. [N 77, 138; N 70, 4]
I-12
|
24495 |
twijg, jonge tak |
twijg:
ideosyncr.
twieg (L374p Thorn),
vits:
WLD
wits (L374p Thorn)
|
Een twijg, een jonge tak (bent, twijg, wis, sprik, tak, teen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
29136 |
twijnen |
tweren:
twērǝ (L374p Thorn)
|
Twee of meer enkel gesponnen draden tot één garen ineendraaien. Dit deed men om het uitrafelen te voorkomen en sterk garen te krijgen. [N 34, D add.; N 48, 77b; Gi 1.IV, 39]
II-7
|